Lange tijd heb ik gedacht dat ik deze dans zou ontspringen. Pas toen ik er van uitging dat dit me bespaard zou blijven kwam de oproep. Hoewel , zo erg om de kennismaking met de veldartillerie voor korte tijd te vernieuwen vond ik het nou ook weer niet.Crailo prikken

Des te groter was de ontgoocheling toen ze me bleken te hebben ingedeeld bij de mobiele colonnes. Wat was dat nou? Moest ik dan niet naar mijn oude onderdeel? Het waren toch herhalingsoefeningen? Dan ging het er toch om dat je je oude metier weer opnam om te kijken of het allemaal nog een beetje ging en anders moest je bijspijkeren. Maar mobiele colonnes. Dat was toch een onderdeel voor watjes? Hadden ze me daarheen gedegradeerd? Ik die als waarnemer bij de artillerie het verloop van veldslagen beslissend kon beïnvloeden door tijdig doelen op te merken en die met een paar welgemikte treffers uit te schakelen? Was de veldartillerie niet de koningin van het slagveld? En nu dit? Waar had ik dat aan te danken?

Ik heb me intussen wat verdiept in de achtergronden van het Korps Mobiele Colonnes, zoals het officieel heette. In een historisch overzicht kon ik lezen dat ik niet de eerste was die zich toch wat op zijn pik getrapt voelde omdat hij voor de KMC was opgeroepen.
Te lezen was dat het niet door iedereen als een eer werd beschouwd om te worden ingedeeld bij de KMC. Zo had een reserve-luitenant van de Artillerie die geplaatst werd bij het KMC, zonder dat hij daartoe instemming had betoond, de zaak aanhangig gemaakt bij het Ambtenarengerecht. Deze kwestie, bekend geworden onder de naam " de zaak Al", werd hoog opgespeeld. De Telegraaf wijdde er zelfs een berichtje aan:

DE TELEGRAAF Res.-officier voor Ambtenarengerecht: „Eer aangetast door plaatsing bij de Mobiele Colonnes" 

Uiteindelijk stelde de Centrale Raad van Beroep, in 1961, luitenant Al in het gelijk. Hij had niet zonder zijn instemming geplaatst mogen worden bij het KMC. Sindsdien moest aan iedere reserve-officier gevraagd worden of hij bereid was bij het KMC te blijven dienen. Maar liefst 25% bleek daar niet van gediend. Daarmee werd het dus althans voor de officieren een vrijwilligersorganisatie. Aan ons onderofficieren en aan de “minderen”, zoals de soldaten officieel betiteld werden, werd deze keuze echter niet voorgelegd. Misschien omdat van deze categorieën nooit iemand er een zaak van heeft gemaakt.

Waar stond het KMC voor?
Het Korps Mobiele Colonnes, KMC, werd op 1 augustus 1955 opgericht als aanvulling op de al sinds 1952 bestaande BB, de Bescherming Bevolking.
Hiertoe werden dienstplichtigen die hun eerste oefening er op hadden zitten, maar voor wie geen mobilisatiebestemming beschikbaar was, opgeroepen. Het KMC werd een zelfstandig krijgsmachtonderdeel dat aanvankelijk rechtstreeks ressorteerde onder de Minister van Defensie, maar vanwege organisatorische bezwaren nadien ondergebracht werd bij de Koninklijke Landmacht.
De taak was om " in tijden van spanning" de B.B. te assisteren bij het bestrijden van rampen.
In totaal beschikte het KMC over 22.000 man, waaronder 1300 officíeren en 3100 onderofficieren.

Het KMC was georganiseerd in zogenaamde colonnes , qua grootte vergelijkbaar met bataljons van ongeveer 900 man. Ze waren onderverdeeld in 12 brandweer en 12 reddings/ geneeskundige colonnes.
Bij deze tweede categorie werden wij ingedeeld. Deze colonne bestond uit 2 redding- en geneeskundige compagnieën. Wij behoorden tot een geneeskundige compagnie.

Toen wij daar in januari 1972 opgeroepen werden stonden wij niet alleen weer onder de Krijgstucht , maar hadden ook met allerlei voorschriften te maken, zoals betreffende onze haardracht.
" Het haar dient netjes te zijn, mag in de nek niet over de kraag heen hangen. Bakkebaarden (z.g. Tochtlatten ) zijn toegestaan, mits niet langer dan tot de ingang van de onderste gehoor-ingang"

In 1954 was besloten de Rijks Mobiele Colonnes op te richten. De bedoeling was om deze colonnes te bemannen met vrijwilligers, niet zijnde militairen. De vrijwilligheid onder de burgerbevolking was echter zo gering dat deze colonnes nimmer van de grond zouden komen. Op 14 maart 1955 werd in de Ministerraad het besluit genomen om de geplande colonnes met militairen te bemannen.

Uit de rede van de minister van binnenlandse zaken voor de Eerste Kamer op 22 maart 1955 blijkt dat men rekening hield met de kleine kans dat er op Nederlandse bodem bij een aanval A-bommen zouden worden ingezet tegen strategische doelen. In dat geval zou de bestaande B.B. het niet alleen af kunnen . In de toelichting op de wet ter instelling van de Mobiele Colonnes wordt namelijk artikel 8, lid 1 van de Wet BB aangehaald: 1. Wij kunnen in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden op voordracht van Onze Minister-President gelasten, dat de bescherming van de bevolking geheel of ten dele in staat van paraatheid wordt gebracht.

Om die reden werden de Mobiele Colonnisten ook bewapend en wel als volgt.
Het personeel van de Mobiele Colonnes wordt bewapend, opdat het in staat is zich te kunnen verdedigen tegenover een eventueel optreden van b.v. vijandelijke parachutisten, waardoor te hulp snellende colonnes niet het risico lopen door een enkele parachutist in haar bijstandverlenende taak te worden belemmerd. Bepaald werd dat alle officieren zullen worden bewapend met het pistool, de helft van de onderofficieren met een stengun evenals één op elke 6 man minderen

Tot 1983 moest het nieuwe Korps Mobiele Colonnes het nog zonder wapenspreuk doen. Dit was velen een doorn in het oog. Een spreuk was toch wel het minste wat een zich zelf respecterend korps moest hebben. Bij het 25 jarig jubileum werd er dan ook een prijsvraag uitgeschreven. De inzendingen waren allemaal in het latijn of “wat daar voor door moest gaan”. De winnende inzending werd "Ad auxilium appellatus", wat zoveel betekent als “tot hulp geroepen”

Toen de Koude Oorlog na de val van de Berlijnse muur in 1989 feitelijk eindigde viel blijkbaar een belangrijk deel van de dreiging weg. Althans uit de Defensienotoa van 1990 was op te maken dat men de kans op een gewapend conflict op Nederlandse bodem uitermate gering achtte.

In 1992 werd het KMC opgeheven wat betekende dat er geen militaire deelname meer was in de Organisatie Rampenbestrijding.


Onze oproep
Op mijn oproep stond dat ik me in Legerplaats Crailo moest melden. Crailo? Ik ging er van uit dat er niet aan te ontkomen viel. Ik bekleedde bij de Gasunie niet een zodanige functie dat, als ik die niet kon vervullen, de aardgasvoorziening op zijn gat kwam te liggen. Gelukkig betaalde de Gasunie mijn salaris door. En zo arriveerde ik op een koude winterdag met nog een aantal andere ietwat verkleumd uitziende heren, waarvan sommigen al een klein buikje begonnen te vertonen, in legerplaats Crailo, dat in de buurt van Hilversum bleek te liggen. We werden er met een burgerbus vanaf het station Hilversum heen gereden.

Nou, de tegenstelling met de ontvangst voor mijn basistraining, vijftien jaar eerder in Ossendracht, kon niet groter zijn. Het was bijna vermakelijk. Kreeg je in Ossendrecht een bundel kleding over een toonbank naar je toe gesmeten. Hier was het of de heren zich asteblieft in de voor hen passend geachte dracht wilden omkleden. En niks looppas naar een appèl. Maar of de heren zich misschien in beweging wilden zetten. En je mocht in je eigen tempo naar de onderofficiersmess lopen, waar je bediend werd. Dus niet langs een lange counter in een hels rumoerige kantine, vreetschuur genaamd, waar ongewassen kerels met een koksmuts op je uit een grote druipende pollepel smurrie in je mestins kwakten, waarbij je soms achteruit moest deinzen om niet wat van het flikkers hete spul over je heen te krijgen.

Wat een schril contrast met nu was dat. Zowel de officieren als de beroepsonderofficieren waren werkelijk allerbeleefdst tegen je. Hoffelijk zelfs. Wat wil je ook? Velen van ons hadden immers maatschappelijk posities bereikt, waarvoor zij hun lippen konden aflikken. Dat leidde geregeld tot meewarig komische uitspraken. Zoals van die kleine opperwachtmeester, die ons moest uitleggen hoe je met slachtoffers van een atoomaanval moest omgaan. Ik noem maar een voorbeeld. Af en toe hadden we een vraag waarop hij het antwoord wel eens schuldig moest blijven. Toen dat weer eens gebeurde, zei hij dat hij het ook niet allemaal wist, omdat hij maar ”een klein klotenklappertje” was. Het kwam er zo zielig uit. Ha, ha, een klotenklappertje. Wat is eigenlijk een klotenklappertje? Hoe kwam hij er bij? Maar sindsdien gebruik ik de uitdrukking voor mensen die zich als klotenklappertje gedragen. Mensen zoals hij dus. Een klotenklappertje is dus iemand die er niet toe doet en ook niets van enig belang klaar krijgt, ook al is hij van goede wil.

Verder had je een oude grijze kapitein, die de sporen van 35 jaar trouwe dienst goed waren aan te zien. Ik weet niet meer wat hij onderwees. Maar zijn belangrijkste wens was geloof ik om met ons goede maatjes te zijn. Nou dat had ik indertijd in Ossendrecht toch anders meegemaakt.
Daar werd je afgeblaft door lui die jou bij het minste geringste een “gummiekikker” of een “zwangere tuinslang” noemden. Hier betitelden mensen met de zelfde rang als die instructeur in Ossendrecht zichzelf als een klotenklappertje. “Het kan verkeren” sprak onze 17e eeuwsche dichter Bredero al.

Crailo brancardIk weet bijna niets meer van wat ik daar in Crailo geleerd heb. Jammer wel, want ik heb er bijvoorbeeld mijn EHBO –diploma gehaald en dat is best nuttig. Maar het had mijn hart niet. Een nicht van mij die een tijd in een inrichting voor geesteszieken gewerkt heeft, heeft mij ooit eens gevraagd of ”broeder” worden niets voor mij was. Nee dus. Hoogstens ”wapenbroeder”. Want er lijkt mij tussen mannen geen mooiere vriendschap te bestaan dan die tussen wapenbroeders. Als ik dat mooie nummer van Dire Straits “Brothers in arms” hoor, dan word ik zelfs een beetje week.

Zo leerde ik daar in Crailo mijn wapenbroeder uit die tijd, Guus Larsen, kennen, voorheen stukscommandant bij de 42 e afdeling veldartillerie, waar ik zelf als wachtmeester- verkenner had gediend. Ook zo maar uit het volle bedrijfsleven weggerukt om iets ogenschijnlijk onbenulligs te gaan doen. Want wij zagen ons nieuwe onderdeel toch een beetje als een soort B.B. Dat B.B. stond niet voor Brigitte Bardot maar voor Bescherming Bevolking en dat vonden wij maar zo zo. Dat was toch een beetje Dad’s Army. Nou zulke sukkels waren wij toch niet?

Misschien omdat wij de nieuwe situatie allebei het zelfde aanvoelden, dat wij ons tot elkaar aangetrokken voelden. Wij moesten er maar het beste van zien te maken. En blijven lachen als er wat te lachen viel en anders ook maar. Zoals tijdens de prikoefeningen. Als wachtmeester “genezerik”, een uitdrukking van Guus, moest je namelijk diverse soorten injecties kunnen toedienen. Subcutaan, dat is vlak onder huid en intramusculair, dat is dus wat dieper. Dat heb ik dan nog onthouden. We moesten ook oefenen. Niet op een pop, maar op elkaar.
Hadden wij allebei tijdens de basistraining alle vaccinaties manmoedig doorstaan, hier ging het niet alleen om het krijgen maar ook om het geven van een prik. Nu heb ik geleerd dat geven zaliger is dan nemen, maar dat ging hier toch niet op. Onze voormalige stukscommandant bleek beter met een 105 mm houwitser om te kunnen gaan dan met een injectiespuit, want hij ging er mooi bij van zijn stokje. Grote hilariteit dus, want het kwam al gauw weer goed en daarna prikte hij iedereen bijna lek.
Ik citeer hier even een stukje uit een officieel historisch verslag, waarin staat dat het bier na zo’n prik zo goed zou smaken. Welk bier? Wij kregen helemaal niks.


Injectie tot besluit
Wie zou denken, dat de manschappen van een Geneeskundige Compagnie tegen de tijd van het afzwaaien versuft zouden zijn van de vele kennis, die zij opgedaan hebben, vergist zich. De opleiding wordt op een zodanige wijze gegeven, dat iedereen deze gemakkelijk kan volgen en verteren. Tijdens de laatste les ziekenverzorging geven de leerlingen elkaar, om het 'spuiten' in de praktijk te beoefenen een injectie. De spuit is dan gevuld met een onschuldige zoutoplossing, welke echter volgens velen zeer dorstverwekkend is. Deze dorst kan alleen met enig bier worden
gelest.”

Crailo runeWat ik bij de kunstmatige ruïnes van legerplaats Crailo ook geleerd heb en wel leuk vond was de brandweergreep. Dat is de greep waarbij je iemand over een wat langere afstand over je schouder dragen. Je pakte daartoe met je de linkerhand, of met de rechter al naar gelang je links- of rechtshandig was natuurlijk, hand of pols van het slachtoffer beet en ging dan met de andere hand onder het kruis door tot ongeveer de plek waar het staartbeentje zat en dan hup, zwiepte je hem of haar omhoog, totdat hij of zij precies in evenwicht over je ene schouder lag. Dat liep het gemakkelijkst. Was na de herhalingsoefeningen wel leuk om thuis eens aan vrouwlief te demonstreren. Het is een greep waarbij het slachtoffer niets in te brengen heeft. Het was een onderdeel van de rampenbestrijding, waarbij je mensen uit ingestorte huizen probeerde te bevrijden. Daarvoor hadden ze in Crailo nagebouwde ruïnes. Crailo rampbestrijding

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Crailo groene commandokeverVoor onze eigen verplaatsing hadden wij een witte VW commandokever. Dat was wel een hele vooruitgang, vergeleken met die halfopen jeeps van de parate hap. Er zat zelfs verwarming in. Op de mij door het museum bescherming bevolking beschikbaar gestelde foto’s is een groen exemplaar te zien, hoewel niet echt legergroen.

Mijn kameraad van toen Guus weet zich verder van Crailo nog de les : "Bevallingen in oorlogstijd" te herinneren. Die les werd aan het einde van de opleiding gegeven door een kolonel-arts, naar wij dachten een bijbeunende oudgediende. Hij voelde haarfijn ons ongemak ten aanzien van dit onderwerp aan en ging niet veel dieper op de stof in dan er op te hameren toch vooral te zorgen voor gekookt water. Even goed kon hij zich vinden in onze suggestie om bij een dreigende bevalling er een buurvrouw bij te halen.

Na vier weken konden we eindelijk met “groot verlof” gaan zoals dat heet. Wat bij nadere lezing wel vreemd is want ik lees dat er nog een paar herhalingsoefeningen achter die eerste opleiding zouden komen. Maar zo belangrijk werd het in die tijd echter blijkbaar al niet meer gevonden, vandaar dat groot verlof er direct achteraan kwam.

Echte wapenfeiten heb ik in die periode niet op mijn naam gevestigd. Of het moet al tijdens dat sneeuwballengevecht op het kazerneterrein in Crailo geweest zijn. We kwamen net uit de mess en het bleek aardig te hebben gesneeuwd. Het zonnetje scheen en in balorigheid gooide er iemand een sneeuwbal naar een ander. In een oogwenk deed er een hele club mee, in twee tegenover elkaar staande groepen. Wat moest je er ook anders? Ik deed natuurlijk ook mee. Ik gooide vroeger als kleine jongen al stenen over en in de Vaart in Assen. Het is een wonder dat de Vaart er niet door gestremd is geraakt. En wat je toch eigenlijk niet zou verwachten, in die strijd van dertigplussers ging het er verhit aan toe. En daarbij kon ik toen, anders dan in mijn waarnemerstijd bij de artillerie , eens van dichtbij zien wat ik aanrichtte. Ik gooide namelijk een makker met een welgemikt schot vanaf toch tenminste twintig meter zijn baret van het hoofd. Geweldig. Ik denk er nog wel eens aan terug en verkneuter me dan nog meer dan toen. Want toen was je bezorgd dat je hem bezeerd had. Wat niet zo was. Bijgaand onze klas van jan/feb 1972.Crailo janfeb 1972

Afzwaaien
Zoals gezegd zwaaiden wij na deze herhalingsperiode van ongeveer vier weken af. Zo heette dat: als je de militaire dienst verliet. Daarbij moest je je P.S.U. inleveren, je Persoonlijke Standaard Uitrusting. Een aantal zaken heb ik toen niet ingeleverd. Sommige dingen vond ik namelijk toch wel handig in mijn verdere bestaan als burger. Zoals daar was het naaigarnituurtje. Een buitengewoon handig klein foudraaltje waarin een paar veiligheidsspelden, naalden en een pincet pasten. Voor mee op reis. Dat zelfde gold voor de mestins. Die heb ik nog een paar keer mee gehad op een paar huttentrektochten in Tirol en de Cevennen samen met zoon Robert Jan. Daar kon je onderweg mooi soep in koken. De veldfles is ook heel wat keren mee geweest. En het legermes natuurlijk. Niet zo soepel als zo’n Zwitsers zakmes maar toch best bruikbaar.


Maar het meest gebruikt heb ik toch dat kakigroene gevechtsjack V.T. Dat doet na veertig jaar nog altijd trouwe dienst in de tuin bij het struiken rooien, bomen zagen en ander grof werk. Mijn moeder heeft er een paar jaar geleden nog een paar nieuwe groene knopen aangenaaid. In het oorlogsgeweld in mijn tuin was er wel eens een gesneuveld. Verder wordt het tijd dat het ding eens in de was gaat, want de kraag is niet meer groen maar zwart. Maar mag dat na meer dan veertig jaar?
Ook die lange wollen onderbroek zou nog lang in mijn bezit blijven. Hoe vaak ik die al niet bij het schaatsen aan heb gehad. Dat was een onderbroek waarbij het kruis niet op kniehoogte hing, zoals de korte onderbroeken die je in diensttijd ook droeg en die ze van mij mochten houden.
En dan zou ik nog bijna het wachtmeestersfluitje vergeten. Ook heel nuttig tijdens zwerftochten in de wildernis als je elkaar kwijt bent. Of bij kinderfeestjes.
Kortom, mijn diensttijd heeft mij nog een behoorlijk aantal nuttige zaken opgeleverd. Ik heb er nooit meer wat van gehoord dat ik al die dingen heb achtergehouden.

Ook in ander opzicht ben ik niet minder van mijn militaire dienstplicht geworden. De leeftijdgenoten die het niet ondergaan hebben missen toch wat in mijn ogen. Al met al is het toch zeker ook een waardevolle periode in mijn leven geweest, ook al was het inderdaad vaak balen. Maar daar draag je veel minder herinneringen aan, wat logisch is, want dat hield in dat je niets beleefde. Wat mij betreft mogen ze de dienstplicht, zij het in een andere vorm , wel weer gaan herinvoeren. Het zou in allerlei opzichten een goede zaak zijn. Maar dat is een hoofdstuk apart.

De bijgevoegde foto’s van de voertuigen zijn mij welwillend beschikbaar gesteld door het Museum Bescherming Bevolking in Grou, dat wij zeker een keer gaan bezoeken.

einde

meer dienstverhalen lezen?

Afzwaaien

Basistraining in Ossendrecht

Bezoek aan het artilleriemuseum

Een puike waarnemingspost

Het kazerneleven

Het kazerneleven

Ik en mijn spuit

La Courtine en op de Lüneburgerheide