Over de Groninger zwijgzaamheid

Mijn vader genoot er vroeger van om moppen en anekdotes te vertellen over de spreekwoordelijke Groninger zwijgzaamheid en andere droge Groninger humor. Natuurlijk komen die moppen en anekdotes niet zo maar de wereld in. Om het maar recht voor zijn raap te zeggen, zoals Groningers dat vaak doen: De Groningers zijn een zwijgzaam volk. Uitzonderingen natuurlijk daar gelaten. 

 

Ik heb het wel eens letterlijk aan den lijve ondervonden. Beklemmend was het gewoon. Het overkwam ons ooit in het koetshuis van de Ennemaborg in Midwolda. Hier was indertijd een restaurant gevestigd en daar wilden Ina en ik, toen we daar in het Groningse wat rondreden, even wat drinken. Ik kende het namelijk als een gezellige en stijlvolle gelegenheid, waar wij met de commerciële sector van de Gasunie wel eens een social event hadden. Je kon er goed eten en drinken.

Toen wij binnen kwamen leek het er niet zeer druk. Er kon zelfs wel geen enkele gast zijn. Maar dat deerde ons niet zo, want wij gingen toch aan het raampje zitten om een goed uitzicht op het buitengebeuren te hebben. Je had vandaar een mooie uitkijk op de borg en op het fraaie geboomte eromheen. Op een gegeven moment, we zaten er al even en de ober had ons net een drankje gebracht, vernam ik enig gerucht van uit het midden van de zaal. Omdat wij tegen een grote schouw aankeken had ik niet zo direct het zicht op wat de zaal verder te bieden had.

Maar het gerucht trok mijn aandacht en wat bleek? Daar zat een geweldig gezelschap in een wijde kring om de schouw. In de schouw brandde een groot vuur. Ik schatte dat er toch gauw een twintig mensen in een langgerekte halve maan om heen zaten. Ogenschijnlijk was het een familie. Een paar oudjes in het zwart, een stel bedaagden van middelbare leeftijd en een aantal opgedofte kinderen. Iedereen was in zijn zondagse pak, zoals dat in die dagen meer voorkwam, zeker in dit soort gelegenheden en in dit deel van het land.

Het gedruis was vermoedelijk het omvallen van een of meer houtblokken in het vuur geweest en dat had blijkbaar gemaakt dat enkele van de aanwezigen even waren gaan verzitten, waardoor een paar van de stoelen mogelijk over de zwaar eiken houten vloeren hadden geschampt. Maar de ogen van het gezelschap waren alle op één punt gericht gebleven, op het vuur. Er was ten slotte niemand van zijn stoel gegleden. Ik werd een beetje nieuwsgierig en attendeerde Ina ook op het gezelschap. Wij fantaseerden er al gauw op los.  

Misschien kwamen zij terug van een begrafenis, maar nee, dat kon niet, want het was zondag. Wellicht dat het dan een bijzondere drukkende preek van domie die ochtend geweest was, die het zicht op het eeuwige leven wat verduisterd had. Maar even zo waarschijnlijk was het de nawerking van de mededeling van de notaris over de erfenis van vermeende suikeroom Albert geweest, waarvan de omvang, na het noatellen, nogal tegen gevallen was. Zodat iedereen een beetje in zich zelf zat te mokken over wat hem of haar daardoor allemaal ontgaan was.

De hele familie leek in de vlammen te staren. Nou moet ik toegeven, dat vlammen ook op mij een licht magische uitwerking en soms zelfs een verlammende  invloed hebben. Door in de vlammen te staren ben je immers getuige van de eeuwige kringloop tussen begin en eind, waar je zelf ook deel van uitmaakt. Kortom, je wordt met je eigen bestaan geconfronteerd. Daarvoor hoef je echt niet naar een Boeddhistisch klooster in Thailand of India. In het zicht van de vurige tongen der vlammen onderga je de betrekkelijkheid van je eigen tong en wordt elk woord ijdel. 

Op een gegeven moment ontstond er opnieuw reuring in het gezelschap. De deur achter hen was namelijk open gegaan en er kwam een licht gebocheld ouder manspersoon binnen. Het was de stalknecht die in zijn voorschoot een aantal zware houtblokken vasthield en hiermee naar de open haard hompelde en vervolgens onder het toeziend oog van de hele familie nieuwe blokken aan het vuur prijsgaf. 

Toen hij zijn klus geklaard en door de zelfde deur met stille trom weer verdwenen was nam de rust opnieuw bezit van de zaal en was het weer zo stil dat Ina en ik niet hardop met elkaar dorsten te praten. Je ging vanzelf met elkaar fluisteren. Want je zou die anderen eens in hun stroeve gepeins kunnen storen. We hebben in het koetshuis maar één drankje genuttigd, want we voelden ons er gewoon niet op ons gemak. 

Kortom, al die anekdotes en moppen over zwijgzame Groningers berusten op waarheid.

 

Verklaring voor de Groninger zwijgzaamheid                                                                   

Er is trouwens wel een verklaring voor die Groninger zwijgzaamheid. Het zit hem in de klei. Als een Drent in de dorpskroeg van zijn dorp komt , dan is zijn begroeting vaak : "Hallo volkien". Stapt een Groninger de stamkroeg binnen dan is het – als hij wat zegt "Hai lu", of nog korter "Moi".

Het zit hem dus in de grond. De Drent woont op het zand. Dat is licht te bewerken.  Steek een stek in het zand en je haalt het in één zwierige beweging boven. Het heeft allemaal niet veel om het lijf, daar in Drenthe. Maar steek je een stek in de Groninger klei, dan krijg je die stek bijna niet meer omhoog. Het is net als die bergschoen die ik  tijdens het lopen op het Groningse Wad eens in het slik kwijt ben geraakt. Als een ooievaar stond ik even later op één been mijn rugzak af te doen om daar een gymschoen uit te halen. Die natuurlijk helemaal onderin zat.  Nou dat was echt een huzarenstukje om toen niet languit op het slik plat te gaan. Leer mij dus die Groninger klei kennen. Net zo moeilijk komen de woorden boven. Het is de Groningers dus niet kwalijk te nemen.   

In de Groninger stamkroeg                                                                                                    

Zo ging het dus ook al jaren in de stamkroeg van die twee gepensioneerde Groninger landarbeiders, Jansmao en Roukemao. Ze troffen elkaar al dertig jaar elke vrijdagavond in de kroeg tegenover de kerk van Beerta. Vaste prik, want regelmoat moet er zijn. Andere gasten waren er niet. Van acht tot halfelf zaten ze op twee borrels. En maor zwiegend voor zich uut staoren. Totdat het sluitingstijd was en dan zei Jansma zuchtend, alsof ie moe was van het lange zwiegen: "Hai, hai". En Roukemao beaomde dat dan met "Foi , foi", en veegde zich het zwait van de kop. Dat ging zo dus al dertig jaar.

Totdat op een avond een derde man het café binnenkwam en er bij ging zitten. Ook hij bleef de hele avond zwiegen. Bij sluitingstied verzuchtte Jansmao weer zijn "Hai, hai", gevolgd door het moeizame "Foi ,foi" van Roukemao. De derde man bleef nors kieken, zee niks, trok zijn jas aan, deed de deur open en liep de duusternis in, want de straatverlichting ging uit zuinigheid om tien uur al uit.      

De zondag daarop in de kerk, waar Jansmao en Roukemao ook al dertig jaar naast elkaar in de zelfde bank zaten, vroeg Jansmao aan Roukemao:  "Hou vondst'm?" Waarop Roukemao, die donders goed wist op wie zijn maot doelde, want een Groninger heeft aan een half woord al meer dan genoeg, antwoorde:  " Mwah, nuvre kerel".

De volgende vrijdagavond in de kroeg, daar was dei aander d'r ook al weer. Zekerv een  nieuweling in het dorp. Het was weer een hele avond stil. De kastelein zei ook niks. En zien vrouw die aan het breien was forceerde de kaken evenmin. Je hoorde alleen het tikken van haar breipennen en twee keer die avond het klokken van de jenever bij het ienschenken, als die met een handgebaar, door op de lege glaozen te wijzen, besteld werd. En ja, op het hele uur sloeg de klok. Een Friese hangklok. Jaren geleden had de waard een koekoeksklok gehad, maar die had ja zo'n verschrikkelijk kabaol gemaakt, dat onze kameraoden zonder een woord te zeggen vertrokken waren. Nee, dan de ouwe kasteleinshond, die de hele avond voor de kachel in zijn mand lag te maffen en daar in stilte zijn ruften liet lopen. Want deed hij dat niet in stilte dan kon hij ja een trap verwachten.

Toen bij sluitingstijd Jansmao en Roukemao weer hun prevelement hielden keken ze met een schuin oog naar de derde man. Die schraapte zijn keel, het leek waarachtig wel of hij wat ging zeggen. En ja hoor, terwijl hij er wat stoer bij keek zei hij: "Hai , hai, foi, foi", knoopte zijn jas dicht en liep de donkerte in.

 De andere zondag in de kerk vroeg Roukemao aan Jansmao, vlak voor domie van wal zou steken:  "Hou vondst ' m"? Waarop Jansmao even nadacht en toen heel beslist sprak: " Praot mie te veul". 

 

In de stoptrein van Groningen naar Zwolle

Een anekdote die mijn vader ook nooit moe werd om te vertellen was die van die twee treinreizigers die allebei in de stoptrein van Groningen naar Zwolle stapten en naast elkaar kwamen te zitten.  De een was wat zwijgzamer dan de ander. Die ander probeerde ietwat krampachtig een gesprek op gang te brengen. Tot Assen had hij nagedacht wat hij tegen zijn reisgenoot zou zeggen, die tot dan wat stuurs door het raam naar de voorbijvliegende landerijen had gekeken. Hij had vastgesteld dat zijn reisgenoot er nogal netjes uitzag en vroeg daarop heel belangstellend, toen de trein het station van Assen weer verliet: "Nei pak?".  De ander draaide daarop zijn hoofd in de richting van de vragensteller, keek hem een ogenblik aan en schudde met zijn hoofd van nee, daarbij iets mompelend van "muh". De ander zweeg daarop en zinde op een andere opening. Bij Beilen had hij die gevonden. Toen de trein het stationnetje van Beilen uitreed was het: "Stoomd?"

Weer verwaardigde de aangesprokene  hem nauwelijks een blik en schudde, dit keer zonder iets te mompelen, van nee. Zijn reisgenoot was echter een vasthoudend type en bij Hoogeveen, jawel , daar had ie het: "Keerd zeker?", vroeg hij met een glimlach.  Maar weer kwam er een nukkig ontkennende knik, waarop de ander echt was uitgepraat. 

In Meppel stopte de trein opnieuw en hier stond de mede-passagier op, deed zijn hoed op en liep de coupe uit. Op het moment dat hij de coupe zou verlaten draaide hij zich nog even om naar zijn voormalige reisgenoot en sprak met een minzame blik: "Ofborsteld."

Ik heb het verhaal zeker twintig keer gehoord. Hij werd wat sleets,  anders dan die jas dus. 

 

Groninger vader en zoon 

Een goed verstaander heeft nog geen half woord nodig 

Een andere anekdote gaat over die vader met zijn zoon, die samen een boerderij in een klein Gronings dorp bewoonden. Op zekere dag moest de zoon ergens eindexamen voor doen. Aan het eind van de middag kwam hij weer thuis. Pa zat  in de woonkamer voor de kachel het Neisblad te lezen. Toen zijn zoon de kamer binnen kwam keek hij op, gooide het hoofd wat omhoog en trok tegelijk zijn wenkbrauwen op. Duidelijker kon hij niet zijn. Waarop de zoon zei van "Mwoh". Waarop de vader vervolgens tevreden reageerde met een instemmend  "Noh". 

 

Naander

Op de markt van Winschoten was het vaak een drukte van belang. Daar liep ook swienenkoopman de Haas, een die nooit om een praatje verlegen zat. Het was een  klein, maar kwiek kereltje. Hij was een van 't aole volk, vandaar de wat grotere bespraaktheid. 

Op een gegeven moment meent hij zijn goede kennis Johannes Tiktak te zien, die net voor hem liep, maar die hij vanwege het vele volk niet zo gemakkelijk kon inhalen. Sterker nog , de man dreigde hem te ontglippen en daarom tikte hij hem joviaal op zijn schouders met een opgewekt "Goiemorgen Tiktak". Waarop de aangetikte en aangesprokene zich omdraaide en de ander stroef en vragend aankijkt.  Deze schrikt als hij zijn fout inziet en put zich uit in excuses. Dat hij zeker dacht te weten dat de aangesprokene Tiktak was. Maar omdat hij nooit om een praatje verlegen zat en van nature nieuwsgierig was voegde hij er vervolgens hoopvol aan toe:  "Moar wel ben ie dan wel as ik vraogen mag?".  Waarop de ander schouderophalend mompelt van: "Naander" en zijn weg vervolgt.