Blijkbaar was een familietrek van de familie Lambers om de medemens beter te willen maken dan hij van nature was. Hoe verklaar je het anders dat we zoveel dominees en apothekers in onze familie hebben? De dominees die zich bekommerden om het zieleheil van hun medemens en de apothekers die het lichamelijke lijden van hun medemensen trachten te verlichten. Honderd jaar geleden en eerder had je nog geen economen, zoals ik nu, anders hadden we die ook wel in de familie gehad, in hun hoedanigheid als voorvechters van het van materiële welzijn van hun medemensen.

Op deze plek wil ik het graag eens speciaal over de apothekers in onze familie hebben. Van enkele van de dominees hebben we immers al verhalen.

De betrokkenheid met het lichamelijke lijden van de medemens is waarschijnlijk begonnen met de Jan Lambers, de vader van onze betovergrootvader, die in Coevorden geboren was en getrouwd met Aaltien Schutstal.

overlijdensadvertentie Jan LambersBlijkens de overlijdensadvertentie die weduwe Aaltien liet plaatsen was hij zowel Oud Chirurgijn-Majoor en sedert het jaar 1788 Genees- en Heelmeester in Coevorden.

Coevorden was daarmee behoorlijk voorlijk, want tot het einde der 18e eeuw was er van overheidsweg nauwelijks enige bemoeienis met de gezondheidszorg. Die kwam pas met de Franse tijd en Coevorden had als garnizoensstad hier relatief veel mee van doen.

Toch is het beroep van apotheker al heel oud. Het verhaal wil dat dit beroep te danken is aan de mislukte vergiftiging van keizer Frederik II door zijn lijfarts. De keizer verordonneerde daarop dat degene die de medicijnen voorschreef die niet zelf mocht maken. Dat werd in 1240 al vastgelegd.

Het duurde echter nog tot 1519 voor een dergelijk keur in Amsterdam werd ingevoerd. In de 16e eeuw waren er 66 apothekers in Amsterdam. Aanvankelijk waren zij zo gering in aantal dat zij geen eigen gilde vormden, maar waren aangesloten bij het gilde van de marskramers. Het waren namelijk in feite kruidenhandelaren. In de steden is de scheiding tussen arts en apotheker altijd gebleven. Op het platteland was dat minder goed te praktizeren en daar had je dus medicijn houdende artsen.

In 1823 werden de apothekers opgeleid aan klinische scholen, die tevens vroedvrouwen en chirurgijnen opleidden. Vanaf 1876 vindt de opleiding in Nederland aan de universiteit plaats. Daarmee komt er ook een einde aan de ondergeschikte positie van de apotheker ten opzichte van de arts en zal waarschijnlijk ook de honorering van beide beroepsgroepen naar elkaar toe gegroeid zijn.

In ieder geval heeft Jan’s beroep zijn gezin geen armoede gebracht. Want anders was hij nooit “uitgenodigd” geworden om zijn zoon Jan, onze betovergrootvader, deel te laten uitmaken van de Garde d’Honneurs . Dat was immers dat uit de betere standen gerecruteerde korps dat de grote keizer Napoleon ter zijde moest staan, maar waarmee tegelijk de ten opzichte van de Franse overheersing steeds kritischer wordende burgerij in gijzeling kon worden gehouden. Meer hierover in De lotgevallen van onze betovergrootvader Jan Lambers 

Jan was dus een niet onbemiddeld man, hetgeen ook bleek uit zijn nalatenschap. In zijn tijd verdiende een heelmeester, die in overheidsdienst was, zevenhonderd gulden per jaar. Ten minste dat was in Assen zo. Dat was dus aanzienlijk meer dan het jaarloon van een gewoon werkman, die voor een dag werken amper een gulden kreeg.

 Uit Jan zijn tijd heb ik een uitgave van de Historische Vereniging “Stadt en Heerlickheijt Coevorden” gevonden. Het verhaal hierin “In spodt van alle vrome luyden”, ging onder meer over de behandeling van gedetineerden in Drenthe. Op pagina 58 staat dat de provincie verantwoordelijk was voor de betalingen aan de leveranciers. In maart 1816 maakten de regenten een berekening van de kosten per gevangene per dag. Zij kwamen voor spijs en drank, bewassing en verzorging van de zieken tot een bedrag van F 10 per dag met daarboven nog een gulden gemiddeld voor kosten aan medicamenten. Deze werden in principe geleverd door chirurgijn Jan Lambers uit de stad, die in juli 1812 de militaire chirurgijn van Thienen was opgevolgd. “ Daarmee verrichtte Jan dus ook van de taken van een apotheker, het leveren van medicijnen. In de stad was dat ongebruikelijk want daar gold het voorschrift van de scheiding van arts en apotheek. Maar op het platteland gold die scheiding niet en Coevorden was natuurlijk geen grote stad.

Verder wordt vermeld dat tot de staf van alle regimenten die in Coevorden in garnizoen waren gelegerd, een eigen chirurgijn behoorde. Bij afwezigheid van de Landsarts trad in die periode stadschirurgijn Jan Lambers als vervanger op.

De medische stand in Jan zijn tijd

chirurgijn en heelmeester in CoevordenIn de tijd van Jan was de medische stand in Drenthe nog maar zwak ontwikkeld. Zo staat in een beschrijving in “De geschiedenis van Assen” te lezen: “Apothekers waren in de Landschap nog schaarser dan doktoren. De enige woonde in Coevorden. “ Coevorden was in die tijd belangrijker dan Assen vanwege het hier gevestigde garnizoen.

Mogelijk wordt hier gedoeld op een brief van 1808 van de Landdrost Mr. P. Hofstede waaruit zou blijken dat het slecht gesteld was met de medische zorg in Drenthe. Er waren in het hele departement slechts twee vroedvrouwen en geen enkele geneesheer voorhanden. Dat roept natuurlijk wel een vraag op. Want behoorde Coevorden niet tot het departement? En was Jan Lambers daar niet genees- en heelmeester?

We willen echter graag aannemen dat ook al in die tijd de linkerhand bij de overheid vaak niet wist wat de rechterhand deed. Misschien had de Landdrost er ook wel belang bij de zaken ernstiger voor te stellen dan ze waren.

Vanuit zijn perspectief was het niet verwonderlijk dat hij, de Landdrost, op 28 juli 1808 daarom de Koning verzocht om een ‘kundig geneesheer’ naar Assen te sturen. Na zijn bezoek aan Assen in 1810 stuurde de Koning inderdaad een geneesheer en een apotheek. De medische zorg was een onderdeel van de politiek van de Koning, die er op gericht was het volk aan zich te binden.  (http://inenomassen.nl/assen_lodewijknapoleonnieuw.html)

de outfit van de chirurgijn en heelmeester in Coevorden in de Franse tijd (Museum Coevorden)

Overigens lezen we in de Nieuwe Drentse Volksalmanak , 81 e jaargang , 1963 op pagina 50 dat er in 1812 “al 7 artsen, 15 heelmeesters, 12 vroedvrouwen en 9 apotheken in de provincie waren.”

Zouden er sinds de brief van landdrost uit 1808 dan in vier jaar vier apotheken zijn bijgekomen in Drenthe? Wat een voortvarendheid in die tijd. Of moeten we ons liever gaan verdiepen in het verschil tussen een geneesheer en een heelmeester.

Volgens de Nederlandse encyclopedie is een heelmeester iemand die op grond van een academische graad bevoegd is de geneeskunde te beoefenen; geneesheer; dokter; arts. Op grond hiervan zou er dus geen verschil zijn.

De eerste apotheken in Assen

De eerste apotheekhouder in Assen blijkt de heer Gerard Vitringa Ackre geweest te zijn. Deze had eerder al admissie in Utrecht gekregen. Hij werd door koning Lodewijk Napoleon in 1810 benoemd als eerste apotheker in Assen. Daarvoor kreeg hij een landstoelage van driehonderd gulden. De apotheek kwam op de hoek van de Nieuwe Huizen en de Singel en heette later ook nog steeds de Singelapotheek. Het valt op dat zijn jaarwedde beduidend minder was dan die van de heelmeester die zevenhonderd kreeg.

In dat jaar telde Assen nog slechts 600 zielen. Het zou tot 1842 duren voor en in Assen een tweede apotheek kwam.[i]

In 1860 kwam de derde apotheek, die van Egbert Lambers, maar daarna was de groei er goed uit.

Uit een overzicht betreffende de ontwikkeling van de medische stand in Drenthe in de 19e eeuw zou Drenthe in 1818 zeven apothekers geteld hebben. In 1901 waren het er elf, dus maar vier meer. In 1841 waren het er echter 15 geweest.

Hierbij werd de zorg uitgesproken dat het aantal apothekers in de periode sinds 1841 tot 1901 sterk was gedaald, namelijk van 15 tot 11.

De auteur schrijft dit onder andere toen aan wat hij noemt “ de vermeerdering van het streven , om aan de borsten der vrije natuur, genezing en recreatie te zoeken, het getal van den zeer geachten stand van pharmaceuten nog meer zal doen verminderen. Enfin qui vivra verra.”[ii]

Het had dus ook te maken met het toch tamelijk wijd verbreide geloof in kwakzalvers. De Vereniging tegen de Kwakzalverij was echter ook toen al actief en telde vele leden. In de ledenlijst van 1910 komen we ook een apotheker G.G.Lambers uit Amsterdam tegen. Dat moet welhaast familie van ons zijn, maar in ons parenteel kan ik hem niet thuis brengen.

De tweede apotheek kwam zoals genoemd in1842. Deze was van Albert Folkert Gosselaar, geboren in Dalen als zoon van een predikant. Hij had in 1841 zijn apothekersdiploma gehaald. Deze apotheek was gevestigd aan de toenmalige Beilerweg, later Beilerstraat en na de oorlog Kerkstraat geheten. Hier begon de geschiedenis van apotheek Karsten, de latere werkgever van Ina.

In een geschrift , verzameling van stukken betreffende het Geneeskundig Staats Toezigt in Nederland van 1872 van het Staatstoezicht wordt bij Assen ook melding gemaakt van een apotheek Gosselaar. Dat is wel grappig want die naam ken ik alleen als die van een bekende banketbakker van Assen. Dat zal dan wel om een zoon of kleinzoon van de pillendraaier gegaan zijn, die misschien vond dat hij de bevolking van Assen maar beter wat minder bittere dingen aan kon bieden dan zijn vader. Maar misschien was hij ook niet slim genoeg geweest voor het apothekersvak en had zijn vader tegen hem gezegd " Ga jij maar koeken bakken"

Het voorgaande betekent dat Egbert Lambers de derde apotheker in Assen werd.

Wie was Egbert Lambers?

Egbert was het vijfde kind van onze betovergrootvader Jan Lambers en dus een kleinkind van de geneesheer en heelmeester Jan Lambers uit Coevorden .

Jan en zijn vrouw Aaltien hadden vijf kinderen en nog aanzienlijk meer kleinkinderen. Maar de lijn van de apothekers liep alleen via de kleinkinderen van zijn tweede zoon Jan, onze betovergrootvader. Die hadden blijkbaar een goede band met hun opa, want daarvan zijn er twee in de apothekerij terecht gekomen, d.w.z Egbert en Johannes.

De oudste zoon , Hendrik, werd dominee , en dat werden ook verscheidene van diens nakomelingen. De jongste broer Gerhardus Johannes, werd officier bij de mobiele Drentse schutterij en later boekverkoper. Het middelste kind, een dochter, Zwaantien, trouwde met een slijter. Als een stichtelijk woord en een medische behandeling niet hielpen was er dus nog de drank. Het vijfde kind, Hendericus Bernardus is vroeg overleden.

Betovergrootvader Jan en betovergrootmoeder Margaretha Geziena kregen zelf acht kinderen, waarvan er zes zelf nakomelingen kregen. Dit waren.

1 Gerrit Gezinus Lambers, geboren op 18-01-1822

2 Hendrik Lambers, geboren op 04-03-1824

3 Gezinus Margus Lambers, geboren op 21-08-1826

4 Johannes Gerhardus (Jans) Lambers, geboren op 24-07-1828

5 Egbert Lambers, geboren op 27-06-1834 in Gieten.

6 Gezina Margaretha Lambers, geboren op 05-01-1837

Hun kinderen gingen elk een heel verschillende weg. Gerrit werd koopman, Hendrik ging zijn oom Hendrik achterna en werd dominee. Hendrik werd taxateur en rijksontvanger en trad daarmee als enige in de voetsporen van zijn vader. Gezinus Margus werd boer, Johannes Gerhardus en Egbert werden beide apotheker en Gezina Margaretha werd winkelierster.

Egbert en Johannes waren in hun tijd nog zeldzame zwaluwen in apothekersland, zoals hiervoor al bleek.

Apotheek Lambers in Assen

Over de apotheek van Egbert in Assen heb ik nog wel wat kunnen vinden. Helaas was daar ook iets bij dat wat minder fraai was, maar het kan ook op de apotheken in Assen in zijn algemeenheid betrekking hebben gehad. Ik moet dat nog natrekken.

Ik trof het verslag aan in Het Nederlands tijdschrift voor de geneeskunde van 1879, volume 23. Op pagina 560 is daar het volgende helaas niet zo vleiende te vinden.

"…. Dit (helaas wordt niet duidelijk wat dat dit is ) kan worden toegeschreven aan de volslagen onkunde van onleesbaar , maar het lijkt op Latijnsch, die door de candidaten aan de dag werd gelegd en anderdeels aan den weinigen ernst, en zorg waarmee de leermeesters de leiding van de leerling Apothekers opvatten. Bij velen toch was een zeker afrigten voor het examen waar te nemen en bleek duidelijk dat sommigen slechts een enkel jaar zonder oordeel geleerd hadden , dus zonder vrucht in de apotheek waren werkzaam geweest.”

Apotheek van Egbert was gevestigd in de Kruisstraat in Assen. Op de beeldbank van het Gemeentearchief van Assen bevindt zich een met daarop de apotheek aan de Kruisstraat nr. 10. In de ondertiteling is te zien dat er toen ook nog een drogisterij van J.B.Lambers gevestigd was. We hebben het nu over 1917. http://www.drentsarchief.nl/beeldbank/6f8eab46-e606-4e91-b1bd-a8153ed4bb24.

Het betreft hier een ansicht , uitgegeven door F.G.Thürkow. Vermoedelijk is dit de vader van de H.J.Thürkow die aan de Vaart, waar ik toen ook woonde, café de Pelikaan uitbaatte en die de vader was van Freddy Thürkow, met wie ik de lagere school gedeeld heb en met wie ik, samen met zijn broertje Henk, die ik altijd Frits noemde, omdat ik vond dat die naam beter bij zijn wilde haardos paste, verwoed het monopoliespel gespeeld heb. Het toeval wil dat die jeugdvriend later getrouwd is met een apothekersassistente, net als ik dus. Maar dit terzijde.

apotheker Egbert LambersIn een herdenkingsuitgave in 2010 van de tegenwoordige apotheek Themmen, die in het zelfde pand gevestigd is geweest als Egbert Lambers, getiteld “Oude apothekerspotten in apotheek Themmen” staat dat het 150 jaar geleden is, dat was dus in 1860, dat E.Lambers in Assen een openbare apotheek oprichtte. Indertijd was die gevestigd aan de Kruisstraat. Later is deze overgenomen door drs. J.G. Timmers en diens zaak is weer overgenomen door Themmen, tegenwoordig gevestigd aan de Nobellaan.

Over de apotheek van Johannes Gerardus in Meppel heb ik niets kunnen vinden.

apothekers onder de nakomelingen van Egbert Lambers

Zoals gezegd bestonden er kennelijk goede familiebanden, waardoor het voorbeeld van Opa Jan en later diens kleinzoon Egbert ruim gevolgd werd. Een generatie verder kwamen er nog meer apothekers in de familie, zodat we wel kunnen zeggen dat de familie Lambers een niet verwaarloosbare bijdrage aan de apothekersstand in ons land heeft geleverd en mogelijk ook in Duitsland. Volgens een oude familieoverlevering zou onze betovergrootvader uit zijn dienst onder Napoleon zijn teruggekeerd samen met een neef, die in Heidelberg zou zijn achtergebleven en daar een apotheek zou zijn begonnen. Dat verhaal van die neef hebben we tot nu toe echter nog niet kunnen verifiëren.

Maar in het parenteel van stamvader Jan Lambers zijn nog heel wat apothekers te vinden. Om te beginnen bij de kinderen van Egbert Lambers, de broer van onze overgrootvader.

Deze was getrouwd met Hermanna Elisabeth Rensing, bij wie hij twaalf kinderen kreeg waarvan helaas vier op jonge leeftijd overleden. Maar van de andere acht traden er maar liefst drie in de voetsporen van hun vader.

Om te beginnen was dat Margaretha Gezina Lambers. Deze is geboren op 19-03-1863 in Assen en overleden op 19-05-1944 in Zeist, 81 jaar oud.   Zij was van beroep apothekersassistente. Het is alleen niet bekend of dat in Assen geweest is.

Vervolgens werd ook Jan , geboren op 23 mei 1866 in Assen assistent apotheker. Hij overleed op 22 juli 1924 in Assen.

Waarom Margaretha en Jan het niet verder geschopt hebben tot apotheker is niet bekend. Het kan natuurlijk zijn dat vader Egbert dat financieel niet kon bolwerken met zo’n groot gezin. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat de opleiding hen te veel werd.

Tot 1823 vond die opleiding plaats zoals genoemd op de klinische school. Maar vanaf 1876 moest de opleiding van apotheek op universiteitsniveau gevolgd worden.

Gerrit Gezinus Lambers geboren op 01-02-1872 in Assen en overleden op 20-11-1921 in Amsterdam, slaagde er in ieder geval wel in de opleiding tot apotheker te volbrengen. Hij werd dus ook apotheker, net als zijn vader. Hij had echter geen eigen apotheek , maar was in dienst bij de firma Bachofner, Sarphatipark 93. Hij woonde zelf ook aan het Sarphatipark 93, maar later mogelijk op Sarphatipark 97. Hij schijnt overigens ook in Franeker te hebben gewoond, want vandaar kwam hij op 21-03-1903 naar Amsterdam.

Behalve Egbert Lambers heeft ook een zoon van zijn zus Gezina Margaretha, die getrouwd was met Fredrik Johannes Rensing een zoon gekregen, Dominikus Johannes Rensing, die ook apotheker is geworden. Dat was in Joure, waar hij ook overleed, op 60 jarige leeftijd.

Mogelijk bestond er dus ook een goede relatie tussen oom Egbert en zijn neefje. Oom Egbert wordt namelijk als getuige genoemd bij het huwelijk van Dominikus, evenals trouwens Jan Henderikus.

Verder hebben we nog Anna Lambers, die apothekersassistente was en geboren op 17-10-1895 in Ryptsjerk (Tietsjerksteradeel). Zij overleed op 05-07-1981 in Lunteren en daar ook begraven te Lunteren. Anna was de kleindochter van Gerrit Gezinus Lambers, een andere broer van onze overgrootvader Gezinus Margus.

We zitten met Anna dus al vijf generaties van onze stamvader-medicijnarts/heelmeester af. De beroepsvoorkeuren werken dus lang door.

Dan is er nog Hermanna Elise Lambers, geboren op 27-09-1903 in Assen, die apothekeres werd. Zij was de dochter van Jan Lambers en Barbara Elisabeth Assink. Jan was een zoon van Egbert. Het gaat hier dus om een kleindochter van Egbert Lambers. Hermanna trouwde met Henderikus Knigge, diernarts in Wildervank. Beide kwamen zij bij een verkeersongeval in Drenthe.in de jaren ’70.

Vervolgens hebben we nog de Egbert Lambers, die is geboren op 04-07-1906 in Utrecht en die zoon was van Gesinus Margus Lambers en Wilhelmina Hendrika Grada van Wijhe. Hij was huisarts en apotheker. Egbert is overleden op 26-03-2002 in De Meern, 95 jaar oud. Gesinus Margus was ook een zoon van Egbert en Hermanna.

Tot zover de apothekers en apothekersassistenten uit onze familie voor zover ik ze heb kunnen achterhalen.

einde
 
Jan Lambers

[i] Bron: 150 jaar apotheek Assen , 1992.

[ii] De bron hiervoor is de “ Herinnering aan een oud register en een terugblik op medische statistiek van Nederland in de vorige eeuw”, door Dr.Th. Haakma Tresling in het Weekblad van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunst, nr 25 , juni 1902.