Bijgaand verhaaltje is een ironische beschrijving van de relatie die de soldaat met zijn geweer geacht werd te hebben en berust op persoonlijke herinneringen aan de militaire diensttijd van de schrijver, beginjaren zestig

Feitelijk draaide het in de hele basistraining maar om één ding. De relatie tussen jou en je spuit. Daar moest je als jonge man tot in het diepste van je je vezels van doordrongen worden. Parafraserend: "Du bist nichts , dein Gewehr ist alles". Jij als persoon deed er niet toe, als dat geweer op het kritieke moment maar kon doen wat er van hem verwacht werd. En daar moest jij voor zorgen. Door hem na elke tocht helemaal uit elkaar te halen en elk onderdeel grondig met geweerolie te  masseren. Dat vond hij lekker. Daarna moest je hem weer monteren. Soms, als je je ‘s-avonds eens stierlijk verveelde, gaf je hem wel eens een extra beurt. Die geweerolie rook ook wel lekker en zo werd hij je beste maat. En zou hij je zeker niet in de steek laten, als het eens zo ver zou komen.

Het werd  je al heel snel bijgebracht. Dat geweer dat je kreeg daar draaide je hele bestaan in dienst om. Het was dus zaak je heel vertrouwd met dat geweer te maken, want je was er van afhankelijk als het er op aan kwam. Hij kwam ten allen tijde op de eerste plaats en was dus belangrijker dan je meisje, als je die had.

Als je tijdens een uitputtingsmars door een beek moest waden, dan mocht het geweer  "unter keine Bedingung" het water raken. Hoog boven je hoofd houden was het devies. Ook al ging je zelf kopje onder. Als dat ding maar droog aan de overkant kwam.

Tijdens parades, waarbij je op het bevel “Presenteer geweer”  je spuit op borsthoogte moest brengen, dan keek de generaal of als de afdeling de onuitsprekelijke eer te beurt was gevallen dat prins Bernhard de inspectie kwam afnemen, niet jij aangekeken, maar het geweer, of dat er piko bello uitzag en fier genoeg exact strak omhoog wees. Evengoed kreeg je wel een flinke douw als er een knoop aan je “eerste grijs”  los zat en mocht je dan een weekend niet naar huis. “Eerste grijs”, zo heette je uitgaanstenue. Terwijl het nota bene groen was. Maar dat grijs sloeg blijkbaar op de grijze muis die er in schuil ging. Nooit begrepen.
Je moet je toch voorstellen dat er tijdens zo’n parade met Benno een rekruut een witte anjer in de loop van zijn liefje had gestoken. Hij zou onverwijld met een S5 uit de dienst zijn verwijderd.  

Om tijdens zo’n parade dat verlengde lid van ons allemaal precies op het zelfde ogenblik fier omhoog te krijgen moest er heel wat geoefend worden. Dat gebeurde tijdens het zogenaamde exerceren, dat is een soort ballet voor soldaten. Met dat exerceren vergeleken was een generale repetitie van het Nationaal Ballet kinderspel. Daar werkten ze ook niet met commando’s. Bij ons wel.

En dat was nog ingewikkeld ook. Het bevel “Presenteer Geweer” bestond namelijk uit twee bevelen. Het eerste deel “Presenteer” was een zogenaamd waarschuwingscommando, vergelijkbaar met het “Op uw plaatsen” bij sportwedstrijden. Bij dit commando spande je werkelijk al je zenuwen waarover je beschikte, zodat je bij het uitvoeringscommando “Geweer” dat twee seconden later weerklonk, ook echt onmiddellijk dat geweer recht voor je borst kon  heffen.   

In die houding moest je zorgen een stalen blik te produceren. Met die blik mocht je de langs schuierende hoge pief, die de parade afnam, niet echt aankijken. Nee, je moest door hem of haar (Dat laatste kwam in mijn tijd nog niet voor) heen kijken. Alsof je hem niet zag staan dus. Nou zag ik die gasten eigenlijk ook niet staan, met hun met rimram behangen kostuums. Het enige dat in vredestijd op het uniform van een militair mij iets zei was het MLV insigne. Dat stond voor het bewijs van militaire lichamelijke vaardigheid. Dat had ik en voor het behalen daarvan  had ik terecht een dag prestatieverlof gekregen.

Aan het eind van de training kreeg je wat ze “de vuurdoop”  noemden. Je werd dan in open trucks naar een grote zandbak ergens op de Veluwe gebracht. Daar hadden ze op een halve meter hoogte allemaal prikkeldraad gespannen en daar moest je dan onder door kruipen. Tijgerend, met je spuit voor je uit. Intussen schoten ze met een .50, dat is een zwaar machinegeweer, op een meter hoog over je heen. Naar ze zeiden met scherp, maar dat was natuurlijk onzin. Trouwens je keek wel uit om te gaan  staan, met dat prikkeldraad boven je harsens. Maar het meest waar je op bedacht was dat je spuit niet in aanraking met het zand kwam. Want dan kon je misschien die losse flodder die je aan het eind van de baan,  in het heetst van de strijd,  moest afvuren, niet kwijt. Dan kon je weer helemaal opnieuw beginnen, na eerst je spuit grondig te hebben moeten reinigen. En dan was je gelijk de lul rozewater van de hele meute. Dus je stak nog liever je kop in ’t zand dan je spuit. Maar goed dan kwam je niet vooruit en ze kwamen je niet halen.

Kwam je er goed doorheen, dan kreeg je een dag prestatieverlof, maar dat weet ik niet meer zeker. Zoals ik wel meer dingen uit mijn  militaire dienst niet helemaal meer zeker weet. Maar dat kan ook komen omdat je de dingen achteraf graag wat aandikt.  

 

PS Intussen zijn we zo'n vijftig jaar verder en zijn er geweren gekomen waarbij het niet uitmaakt of je er mee door het water loopt of dat je er wat zand mee hapt. Het kreng schiet altijd. Ik bedoel de AK47 ofwel de Kalashnikof. Stuk makkelijker. Maar dat is een moordenaarswapen, voor terroristen en andere criminelen, waar ik niets mee heb. Het ding dat wij hadden was om ons land mee te verdedigen, om de Rus van ons lijf te houden  als hij zou komen, want zo lagen de zaken toen.

Einde

andere dienstverhalen lezen?

Basistraining in Ossendrecht

Een puike waarnemingspost

Het kazerneleven

La Courtine en op de Lüneburgerheide

Herhalingsoefeningen

Bezoek aan het artilleriemuseum