La Courtine was een voormalig Frans legerkamp in de Auvergne, niet zo ver van Clermont Ferrand dat door het Nederlandse leger gebruikt werd voor meer grootschalige oefeningen. In eigen land kon je als leger immers je kont niet keren en zou er veel te veel schadevergoeding aan boeren uitgekeerd moeten worden. Daarom gingen in de zestiger jaren de parate troepen allemaal een keer een week of zes naar La Courtine. In lange colonnes reed men daar dan met een gemiddelde gang van 40-50 km heen. Onderweg werd er geloof ik twee keer gebivakkeerd in oude leegstaande Franse kazernes, waaronder in ieder geval een in Mourmelon. Dat was voor de meesten niet direct een plezierreis. De Daf-truks die men toen had waren in niets te vergelijken met de vakantietouringcars van nu. Je moest dan ook de hele reis je binnenhelm ophouden. Met een houten kont kwam je aan.

 

Maar omdat ik van de kaderschool midden in de La Courtine veldtocht afkwam, kon ik mee met een vrachtvliegtuig naar Clermont Ferrand en vandaar met een jeep naar La Courtine. Als een soort welkom maakten ze me daar toen meteen ”wachtmeester van de week”. Dat houdt in dat je voor de dagelijkse gang van zaken zorg moet dragen. Het belangrijkste is dat je de appèls moet organiseren en voor de rapportages daar omheen moet zorg dragen.

Het ochtendappel was de belangrijkste. Om op acht uur appel te kunnen houden moest iedereen echter eerst opstaan. Daar hadden we het reveil voor. Dat was om zes uur ’s-ochtends. Dan liep je de gangen van de barakken in met je wachtmeestersfluitje en blies precies om zes uur de longen uit je lijf. Tenminste dat deed ik. Doodsbenauwd dat de kerels niet wakker zouden worden en dan te laat op het appel zouden verschijnen, waar ik verantwoordelijk voor was. Maar ik ging nog een stap verder. Ik dacht dat ik me het bij de parate troep niet kon permitteren mij als een watje op te stellen, want dan was je natuurlijk nergens meer. Ik ging daarom de slaapzalen binnen en tilde daar een van de houten banken rond de grote rechthoekige tafel een driekwart meter omhoog om hem vervolgens met een dreunende klap op de houten vloer te laten neerkomen. Dat kwam aan. De heren soldaten konden zich er dan niet op beroepen dat ze het fluitje niet gehoord hadden. Ik bleef er dan ook even bij staan om vast te kunnen stellen dat ze hun kooi uitkwamen. Nou dat deden ze, vloekend en tierend over het liederlijke lawaai dat ik geproduceerd had. Goh, dat viel me toch wel tegen, ik dacht dat enige tucht en Ordnung hier noodzakelijk waren en had me juist vermand om daar aan tegemoet te komen, want van nature ben ik toch een tamelijk rustige jongen. Nou, dat hadden mijn collega’s me wel eens mogen vertellen. Dat het hier met die strakke discipline wel een beetje meeviel. Ik pas me graag aan hoor, als me dat uitkomt. De volgende ochtenden heb ik de banken dus maar laten staan.

Als waarnemer bij de artillerie heb je het geluk dat je niet in batterijverband hoeft te opereren, maar dat je een aantal kilometers voor ze uit zit. Je trekt namelijk met de infanterie mee, maar bent niet bij ze ingedeeld. Dat was maar goed ook, want die “kevers” of “zandhazen” zoals wij de infanteristen laatdunkend noemden waren natuurlijk wel een klasse minder minder dan ons artilleristen. Je moest alleen het contact met de c.c. ( de compagnies commandant) onderhouden die bepaalde welke doelen er onder vuur dienden te worden genomen. In La Courtine, waar je slechts droog oefende , zoals dat heette, betekende dat dat je een waarnemingspost opzocht waar je je niet direct met de “kevers” of  ”zandhazen” hoefde te verkeren en ook geen schuttersputjes hoefden te graven. Wij verkenners hadden een meer verheven plek nodig, van waaruit wij de vijand goed konden waarnemen. Als wij in schuttersputjes gingen zitten zouden wij niets zien. 

Wij zaten dus verhevener dan de infanteristen. En voelden ons daardoor ook lichtelijk ten opzichte van hun verheven. Bij ons ging dan ook het raadsel rond. ”Het is zwart en het kruipt in de grond. Wat is dat? ” Het antwoord was: een kever.

Echte doelen waren er niet daar. Dus je hoefde alleen maar wat coördinaten van pseudo-doelen aan te geven. Correcties geven was er niet bij, want er werd niet echt gevuurd. Je kon er dus je gemak van nemen. Ik heb dan ook geen enkele keer contact met een compagniescommandant gehad. In ons groepje miste de kornet. Organiek opereerde je met drie man, een chauffeur, een wachtmeester verkenner en een kornet, de officier. 

feestrit met jeep omgeving La Courtine

Het was tijdens de oefening die dag mooi weer, daar in La Courtine. Het was zelfs heel mooi weer. Ons veldtenue was daar echter niet op toegesneden. Waarom niet in je blote body dus? Ik had zonnebrand bij me. Zo onttrokken mijn chauffeur en ik zich dus aan de tucht en namen heerlijk de zonnestralen op onze blote huid in ontvangst. Ik lag daar lekker te mijmeren, toen ik in het struikgewas verderop iets meende te horen. Er ruiste daar wat in het struikgewas, waar de kevers in de schuttersputjes lagen, die ze daar in de warmte hadden moeten graven. 

Toen hoorde ik ineens iemand ”Geeft Acht” roepen. Ik richtte me op en tuurde eens vanaf mijn waarnemingspost naar beneden, tussen de bosjes door. Zag ik daar godverdomme een grote pet met klep met een rode rand schemeren, die mijn richting op kwam. Jezus, daar was een generaal die de troepen te velde aan het inspecteren was. Had je je helm wel op? Had je je mouwen niet opgestroopt?  Zaten je knopen wel allemaal dicht? Had je je spuit wel bij de hand? En was die wel schoon? Nou als dat niet zo was, kon je een flinke douw krijgen. Dan ”tikte” je hem zoals mijn kornet wel eens zei. En wij lagen hier godverdegodver bijna in onze blote kont. Dat kon wel Nieuwersluis worden als wij hier betrapt werden. Ik heb me nog nooit zo snel aangekleed als toen. Gelukkig werden wij niet ontdekt. Tja, waarnemen is nu eenmaal zien zonder gezien te worden.

Later is het me trouwens een keer overkomen dat ik met een maatje verkenner ergens op de Veluwe dank zij dat zelfde zonnetje tegen een zandheuveltje in slaap was gevallen en door de jeep van de commandant opgehaald werd, want de batterij stond al opgesteld voor terugkeer naar Assen en wij waren er nog steeds niet. 

Maar de verkenners stonden dan ook wel bekend als enigszins vrijgevochten. 

Daar stond dan tegenover dat mijn kornet mij eens heeft toevertrouwd dat hij, als het ooit  menens zou worden, hij mij het liefst bij zich had van het groepje collega’s dat hij kende.

Achteraf heb ik mij gerealiseerd dat de kans dat het ooit menens zou worden helemaal niet zo klein was. Want ik was van de lichting 62-1. En in november 1962, toen ik al bij de parate 42 e afdeling V.A. diende, ontrolde de Cuba-crisis zich. Dat was een pokerspel tussen de beide grootmachten in de wereld. Rusland  had raketten op het communistische Cuba van Fidel Castro geplaatst, in de achtertuin van de V.S.  en daar waren de Amerikanen niet zo blij mee. Ze zagen er een directe bedreiging voor hun land in en stelden de Sovjetunie een ultimatum dat die raketten  verwijderd moesten worden. Het werd even heel spannend en de wereld hield haar adem in. Uiteindelijk haalde Kroestsjef, de Russische leider, bakzeil. De wereld was rakelings langs de afgrond van een nucleaire oorlog gescheerd. De kans op een hete oorlog was toen beduidend groter dan bij de Berlijncrisis en bij de Hongaarse opstand. Er is later nog een spannende film over gemaakt.

Als Rusland had doorgezet, dan hadden wij als lid van de NAVO naar de Noord-Duitse laagvlakte gemoeten om de rode vloedgolf te keren. En dat was met conventionele wapens waarschijnlijk niet gelukt, want de Oostbloklanden hadden een enorme overmacht aan mensen en materieel. Ten slotte zou Amerika dan hoogstwaarschijnlijk nucleaire wapens tegen het Rode Leger hebben ingezet.

Gelukkig is het niet zover gekomen. Ik heb weliswaar op de noordduitse laagvlakte met scherp geschoten, maar dat was alleen tijdens een oefening. Ergens op de Lüneburgerheide, bij Uelzen in de buurt. Dat was voor mij al spannend genoeg.

 

Vroeger als jochie keek ik altijd al met ontzag naar het uitrukkende of terugkerende leger. Vooral de terugkomst oogstte in die tijd behoorlijk bekijks van de burgers. Veel jeeps, tweetonners, tientonners met stukken geschut achter zich aan. De hele afdeling veldartillerie bestond toch gauw uit een kleine tweehonderd voertuigen. En nu zat ik zelf in een van die wagens, in een halfopen jeep. Om ergens op die Lüneburgerheide met scherp te gaan schieten. Bij Oldebroek op de Veluwe deed je dat ook wel, maar daar was het alleen maar oefenen in het schieten zelf. Maar minstens zo belangrijk was dat je je als afdeling snel in het terrein kon verplaatsen en nieuwe posities kon innemen.  

 

 

 

Het waren lange tochten naar de oefenterreinen op de Lüneburgerheide. In lange colonnes reden we er heen met een gemiddelde snelheid van ik geloof 40 km. Dat gemiddelde was niet het gevolg van cruisecontrol. Want dat hadden we toen nog niet.

Ik heb in die tijd geleerd hoe files ontstaan en dat het zaak was om zoveel mogelijk voor in de colonne te komen. Want in een colonne worden alle vertragingen en versnellingen  vertraagd doorgegeven. Als achterste rijder was je daardoor geheid de klos. Of je stond stil of je reed plankgas. Maar wel gemiddeld 40 km.

 

Omdat dit niet erg opschoot moesten we onderweg nog wel eens stoppen. Dat moest natuurlijk wel georganiseerd gebeuren. Het was geen individuele vakantierit, waarbij je naar eigen behoeften kon stoppen bij een wegrestaurant. Trouwens, wegrestaurants waren er in die tijd in die omgeving helemaal (nog)niet.

En afgezien daarvan, als iedere voertuigbemanning op eigen houtje een sanitaire stop zou inlassen, dan zou het natuurlijk gegarandeerd een puinhoop worden met zoveel voertuigen. Degenen met een kleinere dan gemiddelde blaasinhoud moesten hun zaakje dus zo lang inhouden tot de colonnecommandant het nodige moment gekomen achtte. Dus dan kreeg je de taferelen als hier vastgelegd. De stumpers die het zo lang niet hadden kunnen ophouden en een blik van hun noodrantsoenen hadden aangesproken en vervolgens gevuld konden die dan leeggooien. Als je dat zonde van die noodrantsoenen vond en het niet zo nauw nam kon het gevechtsmok v.t. ook uitkomst bieden.

 

Vroeger hadden de kanonnen altijd de grootste indruk op mij gemaakt. Nu mocht ik met die dingen schieten, wauw. Dat wil zeggen, ik mocht het vuur leiden. Ik kreeg een sector toegewezen. Ik weet niet meer of we daarbij in een bunker zaten, zal wel, maar ik had meer oog voor het doel. Een oude molen, of wat daar dan nog van over was. Zo’n tweeduizend meter voor me uit. Je moest natuurlijk goed kunnen schatten, want was je duizend te ver, dan zag je helemaal niks. En had je de afstand overschat, dan kon je de granaten op je eigen kop krijgen, wat niet erg gezond was. Ik heb er nog altijd een tik van overgehouden in de zin dat ik altijd nog de afstand schat tot een bepaald doel, vooral tijdens fietstochten.

Hiernaast zien we stukscommnadant Fred Cornel trots naast "zijn  stuk" poseren

 

We gingen wel eens het voorterrein in, zoals dat heette, om de uitwerking van de granaten te zien. Van de 105 mm houwitsers van de batterij viel het wel mee. Maar de afdeling beschikte ook over zwaarder geschut, de 155 mm houwitsers. Ik weet niet meer met welk kaliber ik toen mocht schieten. De uitrusting die je er toen bij had was een verrekijker met een gradenverdeling. Daarmee kon je zien hoeveel je links of rechts van het doel zat en daarmee kon je de correcties doorgeven. Dan deed je dan door je ”lultalie”, de radio waarmee je in verbinding stond met het vrc, het vuurregelingscentrum. Die rekende jouw correcties dan zo snel mogelijk om in correcties voor de twee stukken waarmee je je inschoot op het doel. Pas als je de rookwolkjes op het doel zag en niet er voor of erachter, gaf je het commando ”uitwerkingsvuur” aan. Daarop schoot de hele batterij van zes stukken.

Dat was altijd even spannend. Je hoorde de granaten komen aansuizen om ze een paar seconden later op jouw doel te zien neerploffen. Je kreeg ook door hoe vaak er gevuurd zou worden. Nou, ik heb die molen toen goed te grazen kunnen nemen. Je zag hem kleiner worden. Oefening geslaagd dus. Op zo’n moment wist je dat het uiteindelijk om jou draaide. Ik voelde me daar dan ook goed op mijn plaats. Want als jij het doel niet wist te raken, zat je hele eigen troep in de problemen. Geen wonder dus dat de vijand er in oorlogstijd altijd erg op gebrand was om de vijandelijke waarnemers zo snel mogelijk uit et schakelen. Je had als waarnemer dan ook een erg korte gemiddelde overlevingstijd. De kunst was dus om met zo weinig mogelijk inschieten succesvol ”uitwerkingsvuur” te kunnen laten afgeven. Hoe sneller en accurater je dat kon hoe groter je eigen overlevingkansen waren. 

 

Na afloop troffen we elkaar in het kamp voor de pot of we maakten een kampvuur. Daar vermaakten wij ons prima bij. Tenminste als het goed weer was, zoals hier.

 

 

Links zit Fred Cornel, naast hem zit ?? en op de rug ??. De vierde ben ik, Jan Lambers,  en naast mij ligt Fred Grave. Zittend Fred Drost en nog net achter hem zichtbaar Jan den Broeder.

 

 

 Het nuttigen van de lunch op het dekzeil van een aanhanger op de Lüneburgerheide tijdens een vuurpauze.

 

 

 

 

 

 

Je had tijdens die oefeningen, die soms twee weken duurden, ook vrije tijd. Bijvoorbeeld in het weekend. Dan ging je onder andere naar Uelzen. Dat was dan ook nog wel eens aardig.

 

 

 

Het zal wel vooral om de foto geweest zijn, want ik kan mij er niets meer van herinneren.

 

Einde

 

reageren?

Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

meer dienstverhalen lezen?

Afzwaaien

Basistraining in Ossendrecht

Bezoek aan het artilleriemuseum

Een puike waarnemingspost

Herhalingsoefeningen

Het kazerneleven

Ik en mijn spuit