Boekbespreking “Het tweede machinetijdperk",

Door Erik Brynjolfsson en Andrew Mcaffe

Uitgegeven door Lannoo Spectrum

Vertaling Theo van der Ster, 2014

De auteurs zijn beide verbonden aan het Massachusets Institut of Technology , het MIT in Boston.

Dit boek gaat over hoe de digitale revolutie ons leven zal veranderen.

Ze hebben een goed toegankelijk boek geschreven over de kenmerken en de gevolgen van wat zij het  tweede machinetijdperk noemen.


Het boek begint met een vergelijking met de uitvinding en de gevolgen van  de stoommachine, die de eerste grote technologische doorbraak in onze samenleving met zich meebracht en ook grote economische en sociale gevolgen  heeft gehad.

Het boek is rijk gedocumenteerd met talrijke verwijzingen naar onderzoek van vooral historisch economen. Er wordt ook veel gebruik gemaakt van economisch onderzoek Daarmee is het boek een must voor economen die geïnteresseerd zijn in de factoren  die aan economische  groei ten grondslag liggen en aan de gevolgen van de verdeling van welvaart en inkomens die daar het gevolg van is. In deze zin sluit het boek goed aan bij dat andere recent aandacht trekkende boek dat in 2014 verscheen , van de Franse econoom  Piketty.

Ook biedt het boek een interessante raakvlak met het boek van Nassim Nicholas Taleb: “De Zwarte Zwaan”. Dat betreft vooral  diens visie dat de mens toekomstige ontwikkelingen in het algemeen zwaar onderschat voor zover hij die al kan overzien, wat niet het geval is. Deze visie toegepast op de optimistische visie van deze twee schrijvers leidt gemakkelijk tot de verwachting dat de ontwikkelingen  nog wel eens sneller kunnen gaan dan in dit boek uiteengezet worden.

De zienswijze van Brynjolfsson en Mcaffe berust overigens voor een belangrijk deel op dat wat zij de “Wet”, wel tussen aanhalingstekens,  van Moore noemen. Deze komt er op neer dat de groei van de digitale economie exponentieel van  aard is. Dat houdt onder meer in dat de capaciteit van een chipcomponent  elk jaar verdubbelt.

Deze “wet” is al veertig jaar geldig. Dat is een essentieel verschil met bijvoorbeeld auto’s, die natuurlijk niet elk jaar twee keer zo zuinig werden , of vliegtuigen die elk jaar twee keer zo kunnen  vliegen. Dat komt omdat transistors minder onderhevig zouden zijn aan beperkingen , omdat aan de snelheid waarmee elektronen per seconde door een geïntegreerde schakeling kunnen ongelimiteerd is en omdat er allerlei ingenieuze manieren zouden zijn om de door de natuurkunde opgeworpen hindernissen te omzeilen, zoals ze schrijven.

Maar het feit alleen dat een bepaalde ontwikkeling al veertig jaar gaande is vormt natuurlijk geen bewijs dat die ontwikkeling ook door zal gaan., zoals treffend uitgelegd in de Zwarte Zwaan van Taleb.
Toch is de hoeksteen van de beschouwingen van Brynjolfsson en Mcaffe wel hierop gebaseerd.

Evengoed zijn ze zeer overtuigend in hun redenering en de daarbij aangehaalde voorbeelden, op grond waarvan  nog grote verdere veranderingen te verwachten zijn.

 

Invloed op de verdeling van inkomens en welvaart

Een van de interessante processen die zij beschrijven is welke invloed deze ontwikkelingen  op de verdeling van  inkomens en welvaart zullen hebben. Daarbij stellen zij de bevindingen van andere economen waaronder die van de Franse econoom Piketty ten aanzien van de toenemende ongelijkheid tussen de kapitaalbezitters en de bezitters van arbeidskracht in een verassend nog wijder perspectief.

Het gaat niet alleen om de schever wordende verdeling tussen kapitaal en arbeid, maar ook vooral om die tussen de bezitters van arbeidskracht onderling. In dit kader wordt het begrip “The winner takes it all.” opgevoerd.

Dit principe is weliswaar ook al door andere auteurs naar voren gebracht, zoals door de reeds aangehaalde Nassim Taleb in diens Zwarte Zwaan.”, maar Brynjolfsson en Mcaffe werken het hier op boeiende wijze uit. `

Het komt neer op neer dat tal van producten en diensten, die zich lenen voor digitalisering  tegen minimale marginale kosten kunnen worden voortgebracht. Feitelijk zijn alleen de ontwikkelkosten nog van belang.  Neem bijvoorbeeld de digitalisering in de fotografie, die wereldwijd al miljoenen mensen werkloos heeft gemaakt. Door de parallelle groei van de digitalisering en internet is het nu mogelijk geworden dat  een handvol fotografen de hele wereldmarkt van een bepaald soort foto’s voorziet.  

Dank zij de goedkoopte van internet, de hoogontwikkelde zoekfuncties van een Google en de duizenden  reviews van klanten die hun  reviews gratis op internet delen is de “perfecte markt” ontstaan. Daarop kunnen  consumenten ten allen tijde  kennis nemen van het beste beschikbare product  of de beste beschikbare dienst. En omdat de marginale kosten van foto’s nul zijn zullen ze alleen het product van de allerbeste fotograaf kopen, of van de allerbeste muziekartiest. Dat betekent dat alleen die uitverkorene ook vrijwel alle opbrengsten verkrijgt. De rest krijgt niets en wordt brodeloos. Dat wordt bedoeld met “The winner takes it all”.

Dat is natuurlijk mooi voor ons als consumenten. De consumenten worden trouwens toch al hevig  verwend , want niet alleen dat de kosten en daarmee meestal ook de prijzen van alle aan digitalisering onderhevige producten dramatisch in prijs gedaald zijn en nog verder zullen dalen, er zijn een heleboel waardevolle diensten zelfs gratis beschikbaar gekomen. Kijk naar Wikipedia, kijk naar Youtube of naar de zoekfunctie van Google.
Vijftien jaar geleden kostte een videocamera gemakkelijk tweeduizend gulden. Tegenwoordig koop je voor 200 Euro een apparaat dat een onvergelijkbaar beter resultaat levert en dat in het gebruik vrijwel gratis is.

En dat is nog niet eens alles, want dan hebben we het over de alsmaar verdergaande robotisering nog niet eens gehad. Ook hiervan schetsen beide auteurs hooggespannen verwachtingen. Zo zullen robots bijvoorbeeld in de medische sector tot betere diagnoses kunnen komen dan mensen en allerlei handelingen ook preciezer kunnen uitvoeren.

Samenvattend is de verwachting dat grote groepen arbeidskrachten op de arbeidsmarkt van de toekomst in het geheel niet meer zullen voorkomen. Net zo min als paarden nog in de landbouw gebruikt worden. Tegen robots is niet te concurreren. De lonen zouden dan tot onder het bestaansminimum gedrukt moeten worden.

Die robotisering maakt ook dat het voordeel van de lagelonenlanden zal verdwijnen. Dat proces is al gaande: Bedrijven die hun productie weer terughalen naar het moederland. Want de hoogwaardige arbeidskrachten die de robots moeten sturen en ondersteunen, die zitten in het moederland. Dat zullen  echter geen grote aantallen mensen zijn.

Na de lofzang op de digitalisering en de andere beschreven ontwikkelingen komen de schaduwzijden aan bod, want die zijn er ook.
Als eerste noemen ze de te verwachten grote werkloosheid die het tweede machinetijdperk zal brengen. De tweede is de extreem worden scheefheid in de inkomensverdeling als gevolg van “het winner takes it all principe” en de sociale ongelijkheid die daar het gevolg van zal zijn.

 

Invloed op de werkloosheid van technologische ontwikkelingen

De invloed van technologische ontwikkelingen op de werkloosheid is overigens al sinds het begin van de eerste industriële revolutie onderwerp van discussie onder economen.

Lange tijd is de overheersende  mening daarover geweest dat nieuwe technologie weliswaar banen overbodig maakt, maar dat ze indirect ongeveer even veel nieuwe banen schept.
De redenering hier achter was dat de technologische verbetering tot kostenverlaging leidt , die althans bij voldoende concurrentie  wordt doorgegeven in de prijzen hetgeen de koopkracht van de consument verhoogt , waardoor zijn vraag toeneemt , zodat er ook weer meer vraag naar arbeid ontstaat.
Dat verklaarde waarom tot 1990 bleek de groei van de productiviteit ongeveer gelijk op bleef gaan met de groei van de werkgelegenheid.

Toch heeft er ook altijd twijfel bestaan over het neutrale effect van technologische verbeteringen.
Zo stelde Keynes al in zijn Essay uit 1930 Economic Possibilties for our Grandchildren dat automatisering de mensen blijvend werkloos zou maken. Er zou technologische werkloosheid ontstaan doordat  het tempo van banenvernietiging hoger zou liggen dan het tempo van nieuwe banencreatie.

Al in 1964 stond er in een open brief van een commissie van wetenschappers aan de Amerikaanse president Johnson dat het resultaat van de toen al opgemerkte digitale revolutie een systeem  van vrijwel onbeperkte productieve capaciteit zou zijn waarvoor steeds minder menselijke arbeid vereist zou zijn.  

Twee decennia later daarop schreef Nobelprijswinnaar en econoom Wassily Leontieff in 1983 dat de rol van mensen als belangrijkste productiefactor ongetwijfeld zou afnemen. Hij  vergeleek daarbij arbeidskrachten met de rol van paarden in de landbouw.

Ook de auteurs van dit boek plaatsen hun vraagtekens. Ze wijzen daarbij op Keynes die vreesde dat dat verzadiging zou kunnen optreden. Het voedsel bijvoorbeeld kan wel steeds goedkoper worden, maar leidt niet voortdurend tot meer consumptie en dat zou voor de totale economie ook kunnen gelden. Keynes verwachtte dan ook een werkweek in de toekomst van slechts  15 uur. Dat zou genoeg zijn om te kunnen voorzien in alle vraag.

Over wat er tegen de door hen verwachte grotere werkloosheid gedaan moet worden geven de auteurs echter geen duidelijke aanwijzingen. Dit is echter ook meer een uitdaging voor politici en maatschappelijke belangenorganisaties.
Wel onderstrepen ze nog eens het belang van arbeid in het leven van de mens. Daartoe halen ze Voltaire aan die vond dat werk een man tegen drie grote kwalen beschermde: verveling, slechte gewoonten en behoeftigheid.

De voortdurende opmars van digitaliseringen n robotisering maken  echter dat de beloning van  arbeid meer en meer in  het gedrang komt, zodat de behoeftigheid een probleem gaat worden. In dit verband signaleren ze dat een toenemend aandeel Amerikanen  uit de middenklasse  qua koopkracht al sinds 1990 achteruit gaat.

 

De beperkte waarde van het begrip BBP

Als pleister op de wonde betogen zij dat de definities van BBP, het bruto product per hoofd echter slechts een zeer beperkt element van het welzijn vertegenwoordigen. Ze wijzen dan op de geweldige prijsdaling van tal van producten, op de betere kwaliteit van producten en diensten, bijvoorbeeld in de medische sector  en ook de beschikbaarheid van  tal van gratis diensten die niet in het bbp zijn opgenomen, evenmin als de voordelen die de op zich heen  grijpende deeleconomie biedt.

Dit mag dan een zekere compensatie zijn voor de mede als gevolg van  bovengenoemde ontwikkelingen slecht matig groeiende BBP-groei, maar het neemt niet de gevolgen van  de grotere werkloosheid en steeds schevere verdeling van de inkomens weg.

Zo becijferen Brynjolfsson en Mcaffe dat in Amerika het mediane inkomen veel minder toeneemt dan  het gemiddelde inkomen. Dat komt omdat eens steeds kleiner deel van  de inkomenstrekkers dank zij het winner takes it all concept een steeds groter deel van de koek naar zich toetrekt. Volgens de Forbes lijst is het gezamenlijk netto vermogen van  miljardairs, gecorrigeerd voor inflatie,  sinds 2000 vervijfvoudigd , maar is het inkomen van het mediane huishouden gedaald sinds 1990 gedaald.
Hiermee wordt de stellingname van F.D. Roosevelt actueel  dat “ de toets van onze vooruitgang niet is hoeveel rijker we de rijken maken , maar of we de minder bedeelden van de samenleving genoeg kunnen bieden.”

De auteurs doen ten slotte enige aanbevelingen om  wat aan deze uit de hand lopende scheefheid te doen.
Die zijn echter niet allemaal even sterk en zeker niet origineel. De eerste is om voor meer economische groei te zorgen. Afgezien van de vraag hoe dat moet lijkt het in het licht van hun eigen analyse niet erg overtuigend. Verder gaan ze weliswaar in op de gedachte van een gegarandeerd inkomen voor iedereen, maar hechten daar toch veel minder prioriteit aan, omdat ze werk veel belangrijker vinden. Je zou dan een pleidooi voor een herverdeling van arbeid verwachten, maar dat komt er niet.

Wat we ten slotte missen is een te leggen link tussen hun toekomstvisie met de aanpak van  het klimaatprobleem. De transitie naar een duurzame economie vergt immers niet alleen giga-investeringen, maar ook heel wat menselijke inzet. Ook hier lijkt het tweede machinetijdperk grote kansen te kunnen bieden.  Maar hier wordt niet op ingegaan en dat mag toch een gemiste kans genoemd worden.

einde