Reportage van het verblijf van Guus en Jan van 3 tot 9 juli 2011 in Boedapest en omgeving

De laatste indruk die ik bij mijn vertrek vanuit het station van Groningen achterliet was een kraai die iets van zijn gading pikte van het leeg geraakte perron.
De treinreis naar Den Bosch had iets van een schoolreisje. Het was duidelijk vakantietijd. Overal hoorde je volop praten en dat ging in een hoger tempo dan onder de dagelijkse ochtendforenzen, als die al iets zeggen. Er lag iets van verwachting in de stemmen. Achter mij zat een stel van ongeveer mijn leeftijd. Een man en vrouw, die duidelijk een latrelatie met elkaar hadden. Ze hadden elkaar veel te vertellen en luisterden ook aandachtig naar elkaar. Heel anders als veel langgetrouwden die het boek van elkaars leven al uit hebben, maar niet aan een nieuw boek durven of willen beginnen.  

 

Guus stond me aan het stationsplein van den Bosch al op te wachten met zijn auto. Daarmee zou Yvonne ons naar het vliegveld in Weeze rijden, vlak over de grens achter Nijmegen. Een kleine 100 km van den Bosch. Veel dichterbij dan vorig jaar naar het vliegveld van Dusseldorf, van waar we toen  naar Wenen waren gevlogen. Weeze is een voormalige RAF-basis en dat is nog goed te merken aan de infrastructuur van dit vliegveld. We vlogen met een kist van Wizz-Air, de Hongaarse concurrent van Ryan –Air. Voor €133,50 heen en terug de man, met een bagagevrijdom van 10 kg. Alle waar is natuurlijk naar zijn geld, dus we zaten in dat grote stuk blik als sardines op elkaar geplakt. Je zat zo vastgeklemd tussen je voor-en achterbuurman dat de vliegmij er inderdaad van kon uitgaan dat het toedienen van maagvulling onderweg beter te vermijden was. Als je niettemin toch iets wilde moest je het zelf maar weten en er voor betalen.

Een paar rijen achter ons was een moeder voortdurend bezig met het opvoeden van haar zoontje of dochtertje. Haar onaangename stemgeluid drong daarbij zo ver door dat het halve vliegtuig moest horen dat ze tegen het kind zei dat mama nu erg boos werd. De vrouw, misschien was het Ingrid van Geert wel, bleef zich de hele vlucht opwinden en zeggen dat ze nu toch echt heel boos was, zodat ik nieuwsgierig werd hoe dat tweetal er uit zag. Dat zag ik dus bij het uitstappen -door het beklemde zitten kon ik mijn nek niet draaien- en het was precies het uiterlijk dat ik mij had voorgesteld. De moeder was het type Tokkievrouw en leek overduidelijk afkomstig van een van de ”prachtwijken” van Ella Vogelaar. Een dik lijf met een grof gezicht. Dit keer zwijgend sleurde zij het zoontje, een iel, bleek en bangelijk kijkend wurm, het gangpad uit.

Een week later, na terugkeer, las ik een leuk stukje van Sylvia Witteman over net zo’n type op de boulevard van Scheveningen. Helaas hebben we er nogal veel van in Nederland en het is een van de reden dat ik liever niet een vakantie in eigen land doorbreng. Wat moest dat type in ons vliegtuig eigenlijk in Hongarije? Zeker naar een camping aan het Balatonmeer.  Daar gingen wij gelukkig niet heen.

Het vliegtuig landde op het gedeelte van het vliegveld van Boedapest, dat List Ferenci heet, dat voor de budgetvluchten bestemd was. Het zag er zodoende een beetje derdewereldachtig uit. Ook tijdens de rit met de taxi naar ons appartement kregen we nog niet een geweldige indruk van de stad. Er was namelijk geen fatsoenlijke autoweg naar de stad, met gescheiden rijbanen enzovoort. Er was over een vrij slechte weg zelfs tegemoetkomend verkeer. Waren ze hier in Hongarije nog niet de achterstand van veertig jaar Communistisch bewind te boven gekomen? Dat leek een beetje zo, als je zo links en rechts naar de bebouwing keek. Maar op deze eerste indruk zijn wij geheel terug gekomen. Al dreigden we wel een valse start te maken.

Bij ons adres in de Prody Sandor straat aangekomen raakten wij namelijk meteen in een groot probleem verzeild. Guus had van Stefan, zijn schoonzoon in spé, die op dit adres een adviesbureau was begonnen, de sleutels gekregen en een veelheid aan aanwijzingen en codes om zijn appartement te kunnen betreden. Toen ik dat aanzag had ik zo’n gevoel, als dit maar gaat vlot gaat verlopen. Ik heb namelijk niet altijd even goede herinneringen aan aankomsten.

Ons appartementcomplex in Pest

 

 

Mijn gevoel bedroog mij niet. Het begon met de codes.  Je moest volgens de beschrijving eerst 21 intoetsen en dan de juiste van de vier sleutels inbrengen. Althans zo begrepen wij dat.  Vervolgens moest je een specifieke code van vier cijfers intoetsen en pas dan was het sesam open u. Guus had de meeste bagage bij zich, omdat hij ook de lakenkoffer bij zich had. Daarom zou ik de eerste poging wagen. Pas na drie of vier pogingen kreeg ik 21 in het display en niet alleen de 1.

 Dat was al niet erg vertrouwenwekkend. Toen de goede sleutel uitzoeken en in het slot en dan de vier laatste cijfers. Hierbij had Stefan  aangegeven dat de laatste 8 misschien ook een 9 kon zijn. Hij was zelf al een hele tijd niet in zijn appartement geweest. Ook dat had eerder genoemd gevoel van scepsis van mij gevoed.

 

Ik moest denken aan die keer met Maja in dat Franse kasteel van Hapimag toen we ook met de sleutel in onze hand in het holst van de nacht onze kamer niet hadden kunnen vinden. Toen hadden we een uur nodig gehad om er zeker van te zijn dat we die kamer niet zouden vinden en hadden we ten slotte onze toevlucht tot improviseren moeten nemen. Nu hier aan de Prody Sandor nr 13 hadden we na  een achttal pogingen het idee dat we misschien het sleutelsymbool moesten aanklikken i.p.v. de sleutel in het slot te doen. Maar het lukte mij steeds niet om de hele ris symbolen goed achter elkaar te krijgen.

Ik heb iets met toetsen en knoppen. De helft van mijn aanslagen lijkt niet goed aan te komen. Dat heb ik met de afstandbediening thuis en ook met mijn laptop. Vandaar dat ik het toetsenbord van mijn laptop na twee jaar finaal versleten heb. Sommige letters, zoals de n en de k reageren alleen als ik ze heel nadrukkelijk aansla. Dat wetende vroeg ik aan Guus die toetsen eens te proberen. En verduld, nadat hij het riedeltje had ingetoetst ging er een zoemer en kon ik de deur open drukken. Dus ik hoefde niet eens de sleutel in het slot om te draaien. Waar was die sleutel dan eigenlijk voor? Snel stapte ik de gang in, om te voorkomen dat die deur prompt voor mijn neus weer zou dichtslaan en we opnieuw konden beginnen. In mijn linkerhand had ik mijn tas.

Ik meen me echt te herinneren tegen Guus gezegd te hebben of hij de sleutels wilde pakken, zodat ik niet weer naar buiten hoefde en de deur misschien voor ons dichtviel. Maar in ieder geval heeft hij dat niet gehoord - hij heeft een licht gehoorprobleem-  of het is niet doorgekomen en heb ik daar verder niet bij stil gestaan. Ik was veel te opgelucht dat we eindelijk binnen waren. Komen we na een paar minuten zoeken naar het appartement van Stefan en vraag ik Guus om de sleutels. Want nu moest de volgende hindernis genomen worden. Is hij helemaal stupefait en vraagt mij, maar die heb jij toch? Nee dus. De arme jongen schrok zich zowat lam. Hij liep de trap af om beneden te gaan kijken , terwijl ik bij de gesloten deur van het appartement met de bagage bleef wachten. Even later kwam hij aangeslagen terug. Zonder sleutelbos. Verdomme. Wat nu dus?

Wat onze ontsteltenis nog aanzienlijk vergrootte was dat wij, toen wij binnen gekomen waren en de trap opliepen achterom gekeken hadden en toen een figuur voor de toegangsdeur hadden gezien, die daar even was blijven staan en die kennelijk naar binnen wilde. Maar dat had hij niet gedaan. Hij was dus geen bewoner. Hij zou zeker onze sleutelbos gezien hebben en had die dus mogelijk meegenomen om later terug te komen om zijn slag te kunnen slaan. Wat nu? Moesten we dan nu een hotel gaan zoeken?  Minstens zo erg was dat Guus tegenover zijn schoonzoon in spé zou moeten opbiechten dat wij zijn sleutels hadden verklooid. Nou, die jongen zou daarop zijn nog kortstondige relatie met dochterlief wel eens kunnen beëindigen. Want met zo’n schoonvader zou hij het misschien niet zien zitten. Begrijpelijk toch?

Aangezien twee altijd meer zien en weten dan een, dat hadden we bij het openen van de voordeur ook weer meegemaakt, liep ik ook nog  eens de trap af om te gaan kijken. We wisten toen al hoe de buitendeur van binnenuit open ging. Dat was door op een knopje in een hoekje te drukken. Daar was ik via een buurman achter gekomen, die me dat met handen en voeten had duidelijk gemaakt. Buitenlandse talen waren bij hem zwak ontwikkeld. Dat deed ik dus nu. Eén zoem en ik kon de deur open trekken Zouden de sleutels nog in het slot zitten?  Even diep ademhalen voor het moment suprême zich zou aandienen. Ja! De sleutels staken nog in het buitenslot! Die schlemiel, die we aan de deur gezien hadden, was er dus niet mee vandoor gegaan. Met mijn aanwinst naar boven lopend vroeg ik af wat Guus dan eigenlijk beneden gedaan had. Blijkbaar alleen op de trap en op de gang gekeken. Want hij wist blijkbaar nog niet hoe je de buitendeur open kreeg.

Nou konden we eindelijk aan onze tweede missie beginnen: de deur van het appartement openen. Na enig vijven en zessen lukte dat en toen we de beveiliging ook met succes  uitgeschakeld hadden, konden we eindelijk zien waar we terecht gekomen waren. Dat viel niet tegen. Het waren twee aan elkaar geschakelde appartementen, zodat we elk een kamer met een badkamer hadden. Er waren zelfs twee keukens, die gezamenlijk van alle moderne gemakken voorzien waren.

Het was intussen al aardig donker geworden en dus moesten we de verlichting ontsteken. Guus wilde op zijn kamer de schemerlamp inschakelen. Met dat hij dit deed viel een bijna stikdonkere duisternis in het hele appartement in. God, wat nou weer? Kortsluiting blijkbaar. Waar zou hier in hemelsnaam de meterkast zijn? Hoe vind je op de tast een meterkast in een wildvreemd huis? Gelukkig had ik op het allerlaatste moment bij vertrek nog een halfvol doosje lucifers van Maja meegestrietst. Tot mijn verrassing kon ik die op de tast snel tussen mijn bullen vinden.

Maar eerlijk is eerlijk, soms zit het  mee. Met de eerste lucifer zocht ik in de kastjes onder het aanrecht naar een doosje met stoppen. Dat lag er niet. Toen maar eens in de omgeving van de voordeur gaan speuren. En ja, daar was een klein ingebouwd kastje. En daarachter zat de aardlekschakelaar. Daarmee was het leed geleden. Alleen Guus bleef nog gedeeltelijk in het donker zitten. Dat euvel kon twee dagen later verholpen worden, toen we ook de specifieke meterkast van zijn appartement ontdekt hadden. Toen was alles dus goed. De koelkast werkte en ik kon gelukkig ook met de magnetron omgaan. We hebben zodoende twee keer een meeneemmenu van een naburige foodcourt gehaald. Samen met een fles rode Eger-wijn smaakte dat uitstekend. En dat voor € 7 of € 8 in totaal.

De andere vijf avonden hebben we buitenshuis gegeten, wat telkens heel goed bevallen is.
De eerste avond, het was zaterdag, hebben we het door schoonzoon Stefan aanbevolen adres  opgezocht. Dat was in de List Ferenc tér. Een fraai langwerpig pleintje in de betere buurt van Pest. Boedapest is de stad van Franz List en er is een straat naar hem genoemd waar de wat betere restaurants staan. We kozen een goed uitziende gelegenheid, waar voldoende mensen zaten. Hier begonnen we met het nationale gerecht: goulashsoep.
Het zag er heel anders uit dan de goulashsoep die we bij ons in een blikje bij Lidl of Appie kopen en het smaakte ook totaal anders. Het leek meer op ossenstaartsoep. Buitengewoon lekker. Dat begon goed. Ook het hoofdgerecht smaakte uitstekend, al hield de portie niet over. Een kaasplateau daarna was echter niet meer te verkrijgen, vanwege het tijdstip. Om 11.00 was het daar Schluss met de keuken. Dat viel wat tegen.

De volgende avond hebben we nog beter gegeten. Dat was op de hoek van onze straat met de Museum Utca. (Utca =straat). Zelf uitgezocht. Het was een smaakvol aangeklede gelegenheid , waar goed publiek toefde. Extra aantrekkelijk was de daar optredende pianist. Die aan een vleugel zat. Een vleugel. Waar vind je dat in Nederland?  In ieder geval niet zo maar in het restaurant bij je op de hoek. Deze pianist was ook geen sjofel muzikantje, maar een keurig societymens, dat er zichtbare aardigheid in had om met flair gevoelige nummers te spelen. Zoals Ballade pour Adeline, Lovestory , stukken van Aznavour e.d. Een goede treffer en samen met een paar glazen goede wijn had het ons samen nog geen 15.0000 Forint gekost, dat is bijna €60.

De derde avond buitenshuis is ook zeker vermeldenswaard. Dit was in het kelderrestaurantje tegenover ons appartement, dus ook in de Brody Sandor utca. Hier musiceerden zelfs twee mensen. Het woord muzikant is hier niet op zijn plaats. De ene man had een cimbaal, een snaarinstrument waarmee je met een hamertje op de snaren slaat. De ander speelde klarinet. Zij vormden een prachtige combinatie. Moet je nagaan. Het was maar een heel klein restaurant. Er waren hooguit zes tafeltjes en er waren maar zes mensen. Toch speelden ze een paar uur voor ons. Eerst een tijd voor twee Finse studentes en daarna voor ons.

De klarinettist bleek de broer van president Abbas van de Palestijnse staat te zijn. Althans zo zag hij er uit. Een gedistingeerd uitziende oudere man. Hij vroeg wat wij wilden horen. Nou, de serenade van Tsjaikovsky dan? Dat was altijd een van de lievelingsmelodiën van mijn vader vroeger. En zo nog veel meer. Op een gegeven moment wilden wij hem een fooi geven, maar dat werd licht verontwaardigd van de hand gewezen. Oh, nee, dat niet. Maar als we dan toch iets wilden, wist hij wel iets beters. Even later kwam hij met een cd. Allemaal Hongaarse muziek. Voor € 10. Die heb ik toen gekocht. Alleen hun optreden was dat al waard geweest. In Nederland zouden die twee denk ik tien keer zo veel kunnen verdienen als hier in dit kleine kelderrestaurant. Ik heb geen kaartje van hem gekregen, anders zou ik hem alsnog die suggestie aan de hand doen.

In onze huurauto hebben we het plaatje kunnen horen, terwijl wij door de Hongaarse dreven reden op weg naar de Poezsta en andere bestemmingen. De inhoud was goed, alleen klonk het een beetje krasserig, maar dat kon ook aan de afspeelinrichting van de auto liggen. In ieder geval stond er ook de Hongaarse rapsodie van Liszt en die klonk goed.

Ook de laatste avond buiten de deur eten leverde een herinnering op. Dit was op een eetpleintje achter het Nationaal Museum, ook op loopafstand van onze domicilie.
Het was die dag echt warm geweest, royaal boven de dertig graden. Toen we in de zeer vroege uurtjes van de dag daarop naar het vliegveld reden was het om 4 uur nog 24 graden geweest.   
Omdat het de laatste avond van onze veel te korte vakantie in Hongarije was, namen we bij het eten dit keer een hele fles wijn en wel een Tokai. Dat is een van de dingen waar Hongarije terecht faam mee verworven heeft. Het is een kwalitatief hoogstaande witte wijn, die je in Nederland alleen in de beste restaurants kunt krijgen. En die daar dan ook tamelijk onbetaalbaar is voor mensen met een middelmatige beurs. Aan dat tafeltje op dat gezellige pleintje in Pest  kostte hij omgerekend nog geen € 10. De gegrilde zalm met toebehoren smaakte er voortreffelijk bij.
De bediening daarbij was ook aangenaam. De dame die zich daartoe kweet zag er zelf ook zeer smaakvol uit. Toen ik opmerkte dat ze zo’n prachtig horloge droeg had ik het helemaal gemaakt en vroeg ze waar wij vandaan kwamen. Even later kwam ze met een paar glaasjes van een bekend nationaal aperitief aanzetten. Dat was om te proeven, gratis. Gewoon vanwege dat kleine compliment. Dat is de manier om contact te krijgen.

Boedapest en Hongarije zijn voor de portemonnaie dus aantrekkelijk. Maar niet alleen goedkoop, je krijgt ook goede waar voor je geld. Zoals in het groentewinkeltje onder ons appartement, waar ze echt verrukkelijke abrikozen hadden. Bij ons zijn die zelden lekker. Hier had je een stuk of tien voor iets van zestig eurocent of zo.  Volgens de verkoper die redelijk Engels sprak was er dit jaar een goede oogst.


zondag 3 juli
Onze eerste grote verkenning bestond er uit dat we naar de Elizabethbrug over de Donau zouden lopen en dan aan de andere oever naar de Margarethabrug en vandaar in een niet rechte lijn weer terug naar de Brody Sandor. Onderweg zouden we dan bij het Parlementsgebouw langs komen dat we eerder ook vanaf de Boeda-oever aan de achterzijde al konden bekijken.

Via de Puskin Utca liepen we naar de Rakoczi ut, dit is een van de brede allees  in Pest, en in het verlengde daarvan de Kossuth Lajos utca,  Die voerde ons naar de Margaretha brug.  Onderweg kwamen we al heel wat fraaie gebouwen tegen. Dat zag er heel wat appetijtelijker uit dan wat we gisteravond tussen het vliegveld en de stad gezien hadden.

Elizabethbrug BoedaPest

De Elizabethkerk oogde naast de brug wat te zijn weggefrummeld. Die hebben we dan ook niet bekeken. Vanaf de brug, lange tijd de langste hangbrug van de wereld,  had je een prachtig eerste gezicht op de Donau en een paar van de andere bruggen. Over de bekendste daarvan , de Kettingbrug, zouden we een paar keer lopen. De Elizabethbrug, die van 1897 dateerde, is in 1945 door de terugtrekkende Nazi’s verwoest en daarvoor in de plaats gekomen is de huidige witte hangbrug.

Gellert monument BoedaPest

 

 

 

 

Deze overlopend keken we aan tegen de 140 meter hoge Gellèrt heuvel, met daar tegenaan het grote monument van de vroegste aartsbisschop van Hongarije, Gellèrt. In 1046 is deze bisschop door heidense bewoners, die hij wilde bekeren,  omgebracht. Volgens de legende zou hij in een gesloten vat de heuvel af de Donau in zijn gerold. Onder zijn standbeeld loopt een waterval. Misschien heeft het water van deze beek hem geholpen  op zijn laatste weg.

 

 

 

 

 

 

pomphuis aan de Donau-oever BoedaPest

 

 

 

Vanwege de fotogenieke omgeving hebben we hier wat foto’s gemaakt en liepen we daarna langs de Donau-oever richting Kettingbrug. Onderweg kwamen we langs een fraai gebouw, dat dank zij enig naspeuren in een van onze reisgidsen een pomphuis bleek te zijn. Daarnaast stond een standbeeld van de architect, een Miklos Ybl. Deze bleek ook nog heel wat grotere gebouwen op zijn naam bleek te hebben, zoals de Staatsopera, de St Stefanusbasiliek  en het Koninklijk Paleis.  

 

 

 

 

 

 

 

 

We naderden nu steeds dichter de kettingbrug, die in Boedapest de Lanchid heet. Onderweg werd ik staande gehouden door een Chinees uitziende heer, die mij met enige schroom dorst aan te spreken. Ik begreep het direct. Hij wilde graag een foto van zichzelf met de kettingbrug op de achtergrond. Dat deed ik met genoegen. Ik dirigeerde hem een beetje opzij en legde aan. Hij vond het resultaat blijkbaar boven verwachting, gelet op zijn gelaatsuitdrukking. Daarna hadden we nog even contact. Hij bleek voor een congres in Boedapest te zijn. Later kwamen we nog een landgenoot van hem tegen en ook nog een Indiaas stel. En ten slotte nog eens twee Finse afstudeerders. Boedapest is blijkbaar erg populair als congresstad. Goed voorstelbaar, want het is zowel een fraaie stad als een met vele voorzieningen en niet duur. Ook is het er niet zo lawaaiig als in vele andere steden. Zo hebben we in heel Boedapest bij mijn weten geen scooter of brommer gezien en belangrijker gehoord. 

Kettingbrug BoedaPest

 

De beide Chinezen die wij tegenkwamen waren gehuld in onberispelijke westerse kleding van uitstekende snit. Twee dagen later moest ik aan hen denken toen ik in het Terros Haza , het huis van de terreur, een filmpje zag. Het Terros Haza was gelegen aan de Andrassy ut , nr 60. Het was zeg maar het voormalige Scholtenshuis in Groningen in het groot. In dit pand was het museum ondergebracht over de Hongaarse bezetting door achtereenvolgens de Nazi’s en de Communisten. Het filmpje waar ik op doel was een wrang-komische weergave van de depersonificatie waar vooral het communisme zo goed in was. In het proletarisch paradijs moest iedereen gelijk zijn en er dus ook gelijk uitzien. In het filmpje zag je allerlei personen een kamertje binnen stappen, die gekleed waren zoals zeg maar die Chinees voor de Kettingbrug. Goed gesoigneerde dames en heren. In het kamertje gekomen kleedden zij zich in Charlie Chaplin tempo uit tot op hun ondergoed, waarna zij zich even snel hulden in de proletarische vodden die op de grond lagen. En inderdaad, als zij omgekleed waren in hun proletarische uitmonstering, inclusief pet voor de mannen en kopvod voor de vrouwen, dan leken zij exact op de kameraden van Mao. Voor de rest was er echter niets komisch aan dat museum. Maar daarover hieronder meer.

Die Chinees wilde niet voor niets graag op de foto met de kettingbrug en het parlementsgebouw op de achtergrond. Het waren allebei beauties. De kettingbrug leek enigszins op de Brooklynbrigde in New York. Hij is gebouwd in 1839-49 en opgehangen aan twee barokke torens. Aan de ingang zijn twee leeuwen op een grote sokkel geplaatst. De legende gaat dat de architect van de brug, Adam Clark, bij de oplevering er op zou zijn aangesproken dat de leeuwen geen tongen in hun bek hadden. Dit zou de man, een perfectionist van het zuiverste water,  zich zo hebben aangetrokken dat hij zich ter plekke in de Donau gestort zou hebben.  

Parlementsgebouw BoedaPest


Vanaf de brug had je een prachtig uitzicht op beide oevers en op het kroonjuweel op de oever aan de Pest-kant: Het Parlementsgebouw. Ik heb de laatste jaren heel veel mooie gebouwen gezien , maar het Parlementsgebouw van Boedapest spant voor mij de kroon. Ongelofelijk wat een mooi bouwwerk is dit. Na de bouw die 17 jaar in beslag nam was het het grootste parlementsgebouw van Europa. Dus groter dan het House of Parliaments in Londen, dat er model voor zou hebben gestaan. Maar er zitten ook Byzantijnse en Gotische elementen in. Daarin lijkt het ook enigszins op het Stadhuis van Wenen. Voor een rondleiding hadden we op deze eerste verkenningstocht helaas geen gelegenheid. Dat blijft dus staan.

Toen we ook over de verste brug, de Margarethebrug, gewandeld waren, waar ook de tram naar Boeda overheen gaat en van waaruit ik twee dagen later een fraai filmpje heb gemaakt van Donau en Parlementsgebouw, hebben we bij de fotogenieke Sint-Anna kerk met haar twee  slanke barokke torens kerk een rust gemaakt.  

Met alles we tot nu toe al van Boedapest gezien hebben kan deze stad wat ons betreft zeker de vergelijking met zowel Praag, Wenen als Dresden goed doorstaan. Van alle vier steden is Boedapest de grootste. Mede daardoor wordt de stad minder overlopen door toeristen en maakt ze een levendiger indruk. In het hart van de andere drie steden heb je het gevoel in een museum te lopen, vooral in Praag en Dresden. Vooral de vele jongeren hier in BoedaPest geven de stad een levendig aanzien. Ook valt het relatief grote aantal vrouwen zowel overdag als ’s-avonds op straat op. Vaak zijn ze alleen. Ze zijn ook overwegend nogal liberaal of liever gezegd libertijns gekleed. Misschien komt deze oververtegenwoordiging vanwegde de emancipatie, die hier nog wat minder ver gevorderd lijkt dan bij ons. Daardoor zouden  de mannen overdag voor het overgrote deel ergens werken en de vrouwen overgeleverd zijn aan het huishouden en dus boodschappen moeten doen. Hun vrijmoedige kleding zou te maken kunnen hebben met het duidelijk minder hoge macho-karakter van de mannen hier. Opvallend afwezig hier waren bijvoorbeeld jochies die met scooters overal tussen door crossen. Alleen al daardoor zullen vrouwen zich hier ook vrijer voelen om zich in de outfit van hun eigen keuze op straat te vertonen. Ze hebben hier geen last van die macho-mannetjes met hun compensatiedrift zoals je die vooral in Italië veel tegenkomt. Mannetjes, omdat zij tot hun trouwen onder de plak van hun mamma zitten.    
 
Lajos Kossuth

 

 

 

 

Vlak bij de entree van het Parlementsgebouw lag het Lajos Kossuth plein met daarop een groots beeldencomplex van de beroemde opstandelingenleider Lajos Kossuth. Kossuth is de nationale figuur van Hongarije. Hij was degene die de Hongaren voorging in hun opstand tegen het Habsburgse gezag in 1848 en hij riep de Hongaarse onafhankelijkheid uit. De opstand werd echter neergelagen en hij trok zich naar Turijn in ballingschap terug en maakte in 1849 een eind aan zijn leven.  

 

 

Aan het Lajos Kossuth plein liggen meerdere prachtige gebouwen. Het Etnografisch Museum is er een van en het Ministerie van Landbouw een ander. 



Vlak bij dit plein stond een heel bijzonder monument. Het leek een beetje weggestopt in een soort parkje. Het was een monument voor Imre Nagy, die op een bruggetje stond. Het was een ontroerend beeld, misschien omdat er zo weinig heldhaftigs aan de man te zien was. Een broze oude man leek hij. (Zie ook Museum der Verschrikkingen)  Oude beelden kwamen in mijn herinnering terug. Hij was het die in 1956 de onafhankelijkheid van Hongarije had uitgeroepen. Aanvankelijk hadden de Sowjettroepen zich teruggetrokken en zou er onderhandeld worden. Daarvoor hadden de Sowjets  hem en de leider van de militaire tak van de opstand, Pal Maleter, uitgenodigd. Maar bij aankomst hadden zij de onderhandelingsdelegatie van de Hongaren gevangen genomen en waren zij met 6000 tanks terug gekomen.

Het deed me denken aan de uitnodiging van Alva aan de graven Egmond en Hoorne in het Brussel van 1568, die dat beiden ook met hun leven hadden moeten bekopen. 

 

Op de plek waar wij foto’s van het parlementsgebouw aan de voorzijde maakten werd in die novemberdagen van 1956 de opstand in bloed gesmoord. In het Museum der Verschrikkingen zouden wij morgen de foto’s daar van zien. Van die zelfde straat.



Gerbeau

 

 

Nog weer iets verder lopend kwamen wij op een van de bekendste pleinen van Pest, het Vörösmartyplein. Hier liepen wij aan tegen een van de mooiste koffiehuizen die ik ooit gezien heb en die wedijverde met dat andere mooie koffiehuis dat we votrig jaar in Wenen bezocht hadden. Alleen al het gebouw was meer dan één foto waard en het interieur een film. Een uiterst stijlvol Grand Café, waar je koffie en thee met gebak kon krijgen. Het zat er bijna helemaal vol op deze zondagmiddag. Vooral met mensen van de stad zelf. Die gingen er niet heen vanwege de goedkoopte want dat was het niet, maar vanwege de buitengewone sfeer.

Gerbeau heette het en je moet er geweest zijn. De combinatie van prijsniveau-  een capuccino kostte hier           € 3,80-  en de bezoekersdrukte was een indicatie dat de mensen het in dit deel van Boedapest zeker niet slecht hebben. Je hebt hier blijkbaar een tamelijk welvarende middenklasse. 

Intussen was het begonnen te regenen en daarom haasten wij ons na dit etablissement verlaten te hebben naar ons appartement aan de Brody Sandor, dat toen nog een klein kwartiertje lopen was. Onderweg hebben we vlak bij ons huis in een food court een meeneemmenu uitgezocht, die thuisgekomen alleen nog even in de magnetron weer een beetje opgewarmd hoefde te worden.     


Maandag 4 juli Bezoek aan Boeda
Station van Pest

 

Deze dag hebben we grotendeels besteed aan het stadsgedeelte op de westoever van de Donau. Daarvoor namen we de tram, lijn 6. Die hadden we al eerder gebruikt, toen we naar ons eetadres op het Frans Lisztplein gingen.

Dit keer hadden we de gelegenheid om kaartjes te kopen, vier singeltjes. Iets anders leek niet verkrijgbaar. We hebben het daar de rest van de week mee gedaan, want er stond geen datum op en in de trams zagen we nergens een stempelautomaat.

 

 

 

 

Toen we onderweg een heel prachtig gebouw zagen, stapten we uit. Boeda kon nog wel even wachten. Het bleek hier om het West End treinstation van Pest te gaan. Stationsgebouwen kunnen een enorm nostalgische uitstraling hebben en dat was met dit gebouw zeker zo. Hoeveel leed en lief zou hier wel niet op de perrons gedeeld en vervlogen zijn? Dit station had sedert 1900 vast niet veel verandering ondergaan.

 

de mall achter station Pest

Achter het station lag een heel modern gebouw, een van de grootste winkelmalls van Pest. 

Knap hoor wat die Hongaren sinds hun fluwelen revolutie in 1989 uit de grond hebben opgetrokken. Een hypermodern gebouw, wat enigszins de vorm had van een groot slank schip.

Tussen twee segmenten was een zitje waar de moede winkelaarsters, het waren overwegend vrouwen, zich even konden neervlijen. Vlijen, want het waren luxe comfortabele fauteuils die hier stonden, zo maar in de publieke ruimte. Voor Nederland onvoorstelbaar, zo goed als dit straatmeubilair er uit zag. Als nieuw namelijk. Bij ons had er minimaal kauwgom op gekleefd of had het in ander opzicht een ander aanzien gekregen.

We hebben het, comfortabel op deze banken gezeten, een hele tijd gehad over het verschil in mentaliteit tussen onze eigen bevolking en die van Midden-Europa. Want in Wenen was het ook overal al zo schoon en goed uitziend geweest.

 

Na dit intermezzo namen we opnieuw bezit van de tram die vanaf hier na twee haltes over de Margarethabrug reed. Rechts van ons zagen we het Margaretha-eiland. Dit door de Donau omsloten eiland schijnt ook een dagtrip waard te zijn, maar daar hadden we geen tijd voor. We zouden namelijk ook nog drie dagen buiten Boedapest enig landelijk schoon gaan aanschouwen.

Filmpje van tramrit over de Donau  {youtube}KAGbVdJtH8{/youtube}

Aan de overkant lag Boedavar, ofwel de Kasteelheuvel. Dit is de op de heuvel gelegen vestingstad met binnen haar muren tal van bezienswaardigheden. Van laat-middeleeuws tot bouwwerken uit nog maar net de vorige eeuw. Een van de mooiste gebouwen was het Stadsarchief. Het kleine pleintje daar tegenover noodde zeer uit om er even wat te drinken. Vandaar liepen twee parallelle straatjes naar de beroemde Matthias-kerk. 
Alleen al het wandelen door deze straatjes was een lust voor het oog.

pleintje  in Boeda

Hierbij vielen een paar verschillen met het oude stadsdeel van Praag in het oog. Toen we daar  twee jaar geleden waren, was het daar en trouwens overal in Praag gigantisch druk geweest.  Die stad werd werkelijk overstroomd door toeristen, voor het overgrote deel door ouderen. Dat maakte dat je je daar in een groot museum waande.

Daarbij werd je onaangenaam verrast door de absurde prijzen die ze daar overal voor durfden te vragen. Zo bleek het beroemde ”Gouden Straatje” te zijn afgezet. Je kon daar alleen maar door als je eerst een kaartje van € 10 had gekocht. En wat was dat ”gouden straatje” nu helemaal? Een stuk of zes piepkleine huisjes, waar vroeger kleine ambachtslieden hun vak hadden uitgeoefend en waar Kafka een tijdje had verbleven. In hooguit een kwartiertje had je het gezien. Langer zou je er trouwens niet eens over kúnnen doen, omdat je min of meer werd voortgeduwd door de opdringende menigte achter je. Dat hebben we toen dus ook niet gedaan.

We waren toen namelijk ook al opgelicht door de organisatie van een van de vele klassieke concerten waarmee in die stad geleurd werd. Ik had die kaartjes van te voren via Internet besteld, voor € 38 per stuk.  Het zou zelfs een galaconcert geweest zijn. Allemaal nep. Van alle stukken die op het programma stonden werd slechts een miezerig klein stukje gespeeld en na elk stukje ging het zonder enige onderbreking door naar het volgende stukske. Veel eerder dan gedacht hadden we toen weer buiten gestaan. En wat dat gala inhield hebben we ook niet begrepen.

Gelukkig is Boedapest nog niet behept met dit overcommerciële sausje. In het straatje waar we hier liepen was heel wat meer te zien dan in dat Praagse straatje en iedereen kon er gratis door heen. Iets anders zouden de eigen inwoners ook niet gepikt hebben. In Boedapest zijn naar verhouding dan ook lang niet zo veel toeristen als in Praag en het centrum van Wenen. Boedapest telt 1,7 mln inwoners tegen Praag en Wenen ieder resp. 1,2 mln en 1,5 mln.

stadsarchief Boeda

 

 

 

 

 

 

Helaas konden we het Stadsarchief niet in. Dat kon alleen met groepen en op reservering.

 

 

 

 

 

Matthiaskerk Boeda

 

 

De Matthiaskerk konden we wel bezoeken. Oorspronkelijk stamde deze kerk uit de 13e eeuw. De van oorsprong Romaanse kerk werd in 1526 door de Turken geplunderd. Later kreeg ze van de Jezuïeten een barok interieur en nog weer later een neogotische stijl. Vooral het dak was heel bijzonder, met onder meer beschilderde pannen. 

Daarmee vergeleken viel het interieur wat tegen. Wel werden hier achter een hekwerk enkele bijzondere kostbaarheden bewaard, waaronder de bijzondere Stefanuskroon en scepter.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vissersburcht Boeda

 

 

 

 

Aan de rivierzijde van de Matthiaskerk liep je naar het zeer bekende Vissersburcht.
Vanuit dit in de vorige eeuw gebouwde bastion, met tal van torens en trappen, had je een majestueus uitzicht op de Donau en de gebouwen aan de overzijde. Zoals het Parlementsgebouw. In een overloop tussen twee torens kon je iets drinken en genieten van een soort zigeunerorkestje. Dit hier was de drukste plaats op de kasteelheuvel en hier lieten zich zowel jong als oud zien. Het leek me ook een veel bezochte plek voor de Boedapesters zelf.    

 {youtube}ZAUvWZpNU6A&{/youtube}

 

 

Panorama op de Donau

 


beeld in BoedaNu het Koninklijk Paleis nog. Op weg hierheen zag ik in het straatje een ietwat verscholen kunstzaakje, waar ze zeer in het oog vallende etsen in glas hadden. Waaronder die van "der Kuss" van Gustav Klimt die we vorig jaar in Wenen in het echt gezien hadden. De kunstenaar die hier zijn etsen verkocht had zijn objecten nagemaakt. De etsen waren doorschijnend en leken op gebrandschilderde vensters. Hij vertelde dat hij veertien jaar nodig had gehad om zich de volgens hem unieke techniek van het etsen of branden eigen te maken. Ik had het oog laten vallen op een productie die ook wel van Klimt leek, maar die volgens de verkoper nagemaakt was van een Hongaarse tijdgenoot van Klimt. Het ding kostte inclusief lijst € 180. Ik had er wel trek in, maar vroeg me wel af in hoeverre het hier om een uniek product ging. Het zou wel erg sneu zijn als je volgende maand in Groningen bij Blokker tegen dit zelfde ding aanliep en hij zou daar dan € 10 kosten. 

Ik zou er nog eens een nachtje over slapen dus, maar nam wel het kaartje van de man mee.
De laatste dag van onze vakantie heb ik zijn zaak opnieuw bezocht en heb me toen laten overtuigen dat het om een uniek product ging. Intussen had ik al besloten dat ik toch der Kuss van Klimt zou nemen, als cadeau voor Maja, omdat dat een mooie herinnering zou zijn aan ons verblijf in Wenen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

koninklik paleis Boeda

Het Koninklijk Paleis vormde het sluitstuk van deze mooie dag. Ik vond het veel lijken op de paleizen van Frederik de Grote in Sans Souci in Potsdam. Meer pompeus dan verfijnd.

Maar goed, daar is het dan ook de koninklijke residentie voor. Dat was in Wenen eigenlijk niet anders. En op meerdere plaatsen waar we geweest zijn. De koninklijke residentie is lang niet altijd het mooiste gebouw. Wel erg indrukwekkend was het uitzicht vanaf het Koninklijk Paleis op de Donau en Pest-oever.

Dit bleek dan ook een beschermd uitzicht volgens de Unesco te zijn. Dresden is onlangs zijn kwalificatie als  Unesco werelderfgoed kwijt geraakt door de bouw van een vanaf het centrum zichtbare foeilelijke brug.  Toen wij daar waren was er net een protestdemonstratie van de bevolking tegen de bouw van die brug gaande. Hier vanaf dit punt in Boeda had je echter een uitzicht van werkelijk ongeëvenaarde schoonheid. Ik heb de foto hiervan al gepromoveerd tot mijn nieuws screensaver.  

 

zicht op de Donaubrug

 

Die avond hebben we gegeten in het al beschreven Muzeum Kávéház, gelegen naast het Nationaal Museum. Het zag er nogal chic uit en daarom beperkten wij ons hier tot het dagmenu. Dat was een tweegangendiner voor € 18. Inclusief wijn en muziek kwam ons dat op € 32,50 p.p.

Goed aan deze dag was vooral het bijzonder fraaie weer. Niet te warm en niet te koud. Het was half bewolkt, dus gunstig voor foto's en er kwam veel fraais voor de lens. Het was bijna uitzonderlijk. Je kon geen hoek van zo’n oogstrelend straatje omslaan of daar openbaarde zich al weer een eldorado aan schoons.

dinsdag 5 juli
Vandaag wilden we in ieder geval de Grote Synagoge zien, gelegen aan de Duhani utca. Al van een afstand straalde de pracht van het gebouw ons tegemoet. Het interieur maakte echter de meeste indruk. Het was volgens de informatie de een na grootste synagoge van de wereld, op die van Amsterdam na, tot onze verrassing. Toen we door de veiligheidscontrole heen waren, waarbij je er even goed met je neus op gedrukt werd dat Joodse instellingen all over the World doelwit vormen van haatdragende andersdenkenden, konden we naar binnen. Het was meteen van ”Wauh”, zoveel indruk maakte het interieur. Het gebeurt niet vaak dat je emotioneel overweldigd wordt door een interieur. De laatste keer dat mij dat overkwam was in de Liebefrauenkirche in Dresden.
Het is nauwelijks doenlijk het interieur hier te beschrijven. Je moet dat gewoon zien. Daarom maak ik dus ook foto’s en sinds kort ook weer video’s.

Grote Synagoge Pest


Je kon alleen de synagoge in door je aan te sluiten bij een rondleiding. Tijdens deze rondleiding vroeg iemand waarom mannelijke joden allemaal een keppeltje droegen. Bij de entree hadden wij zelfs als niet-joden die op moeten doen en daar bleken ze erg strikt in. Het antwoord was lichtelijk onthutsend. Het was heel lang geleden ingesteld om de meestal wat minder behaarde mannelijke kruin tegen een al te fel brandende zon te beschermen. In de loop der tijd was het gewoonte geworden om dat ding ook bij andere gelegenheden te dragen. Zoals in de synagoge dus.

interieur Grote Synagoge Pest


monument Wallenberg

filmpje interieur

{youtube}IgwnH-YeHII&{/youtube}

 

 

Buiten de synagoge waar het deze dag erg zonnig, maar waar je de keppel niet op hoefde,  waren enkele interessante gedenkelementen te zien. Zoals een boom met zilverachtige blaadjes die elk de naam bevatten van een slachtoffer van de jodenvervolging in Boedapest.

Verder was er een gedenksteen gewijd aan Raoul Wallenberg, de Zweedse diplomaat die in 1944 en 1945 duizenden Hongaarse joden het leven gered heeft. Na de verdrijving van de Nazi’s hebben de Russen hem weggevoerd en niemand heeft ooit meer iets van Wallenberg vernomen. Vandaar deze steen.

Ten slotte was er het kerkhof voor ongeïdentificeerde slachtoffers. Niettemin stonden er stenen, omdat de nabestaanden wisten dat hun doden ergens in het massagraf moesten liggen.

 

Andrassy utca

 

 

 

 

Van deze plaats was het een logische vervolg naar de Andrassystraat nr. 60. Ik noem het maar het Scholtenshuis van Boedapest. Dat was vanaf nr. 2 nog een behoorlijk eind lopen, want aan de Andrassystraat staan de grootste panden van Pest. Het is een prachtige avenue, zeker vergelijkbaar met de Avenue Foch in Parijs om er maar eens een te noemen. En qua winkels en vooral qua winkelpuien kan het zich meten met die in hartje Wenen.   

 

 

 

 

 

Het Museum der Verschrikkingen


borstbeeld Stalin

 

Nog voor de ingang werd ik al getroffen door een bronzen borstbeeld van Stalin in een nis langs de toegangstrap. Knap dat zo’n kunstenaar het kwaad dat Stalin heette zo beelden tot uitdrukking heeft kunnen brengen. De aanblik bracht gewoon de fysieke afkeer jegens deze mens in mij boven, die ik ook voel bij sommige foto’s van deze nationale volksbeul.   

 

Ronduit aangrijpend in dit museum waren de beelden rond de opstand van 1956. Je zag foto’s uit de kranten van toen met de Russische tanks in de straten, waartegen de opstandelingen met hun molotofcocktails de strijd der wanhoop voerden. Ik kan me dat nog goed herinneren van de televisiebeelden van toen. We hadden nog niet zo lang televisie. Ik was net 14 jaar geworden en ik zat er verstikt van woede naar te kijken. Je wilde er zelfs wel heen om tegen de Russen te vechten.

 

Een kamer verder zag je het gefilmde showproces tegen Imre Nagy, de leider van de opstand, die ook nog zelf in beeld kwam. Helaas had ik toen mijn camcorder net niet paraat. Ik heb wel een paar foto’s kunnen nemen van het standbeeld van hem in de buurt van het parlementsgebouw. Een beeld van hem waar hij op een bruggetje staat, als symbool voor de brug naar de vrijheid. Twee jaar later is hij met zijn belangrijkste medestanders geëxecuteerd. De opstand heeft ongeveer 2500 levens geëist. Nadien werden nog eens 350 van de gevangen genomen Hongaren geëxecuteerd. Vlak bij ons appartement in de straat ontdekten we op een van de laatste dagen een plaquette tegen de muur ter nagedachtenis van vier jonge mensen, die op die plek op een van die novemberdagen in 1956 het leven hadden gelaten.

museum der Verschrikking

 

Ook veel indruk in dat museum maakte de galerij van foto’s van aan de ene kant de daders en aan de andere kant de slachtoffers. De daders waren bijna allemaal mannen. Het daderprofiel verschilde duidelijk van het slachtofferprofiel. Meestal zag je het aan de ogen en aan mond. Het leidde tussen ons tot een gedachtenwisseling over de bron van het menselijk geweten. Was het wel of niet in hoofdzaak de opvoeding die maakte of iemand dader of slachtoffer zou worden? Wat maakt iemand gewetenloos? Zit dat in de genen?

Volgens Guus was Stalin in zijn jeugd ernstig mishandeld door zijn vader. Waren zijn daden daarmee als wraak op de hele wereld te zien? Zelfs toen hij de laatste adem had uitgeblazen, op 5 maart 1953, was zijn omgeving nog bang voor hem geweest. Want je kon maar zo in ongenade vallen en dat was dan meestal ook je einde.  

Met de komst van Kroestsjef als partijleider nam de ergste terreur af. Toen deze in 1956 zijn voorganger Stalin afviel wegens zijn persoonscultus, rees met name in Polen de hoop dat er ruimte voor hervormingen zou zijn. Dat leidde tot onrust en tot verspreide opstanden. Dit was aanleiding voor een solidariteitsdemonstratie in Hongarije en deze bleek de opmaat voor de aanvankelijk geslaagde Hongaarse opstand, waarbij de communistenleiders naar Rusland uitweken en Hongarije zich neutraal verklaarde. Totdat Kroestsjef op 4 november 1956 ingreep en met liefst 6000 tanks de jonge onafhankelijkheid verpletterde.

Daarmee moest het Hongaarse volk nog een generatielang onder het bewind van het ”goulashcommunisme” van Janos Kadar en zijn opvolgers verder. Na de omwenteling in 1989 werd in juni van dat jaar Imre Nagy in ere hersteld en kreeg hij alsnog een officiële en emotionele begrafenis.  

Het Terros Haza is het enige door ons bezochte museum geweest. Veel te weinig natuurlijk, maar er was ook veel te weinig tijd voor alles wat er binnen en vooral ook buiten Boedapest te zien was. Deze reis was dan ook meer een verkenning voor een herhaling, waarbij dan onze vrouwen ook mee zullen gaan. Die zouden bijvoorbeeld met graagte een tijdlang verwijld hebben bij Gerbeau, het bekendste Grand Cafè en koffiehuis van Pest. Dit lag op het Vörösmarty Tér, het elegante centrum van Pest. Een bezoek meer dan waard. Geweldig interieur. Ondanks de niet geringe prijzen zat het hier bomvol. Maar bij Gerbeau moet je gewoon geweest zijn als je in Boedapest bent.


St Stephanus Basiliek

 

Niet zo ver daar vandaan ligt de St. Stefanus Basiliek. Een grootse en prachtige kerk. De tegelmozaïeken op het plein er voor deden me denken aan de vloer van de dom van Siena in Toscane.

In de kerk waar een dienst gaande was, stond in een hoek een beeld van kardinaal Jozef Mindzenty. Deze kardinaal, die als fel tegenstander van het Communisme gevangen zat, werd tijdens de volksopstand bevrijd en vluchtte bij het neerslaan daarvan naar de Amerikaanse ambassade. Daar heeft hij 15 jaar in ballingschap doorgebracht.

 

kardinaal Mindzenty

 

 

 

 

 

 

St Stephanus Basiliek interieur

 

Woensdag 6 juli
Dit was de eerste buitendag van onze week Hongarije. Guus had de nodige afwisseling in het buitenprogramma aangebracht. De eerste dag zouden we naar het Matragebergte, de tweede dag stond het N.P N.P. Kiskunsagi,  Op het programma voor de derde dag stond het aan de Donaubocht gelegen Estergom.

De dag tevoren hadden we een auto gehuurd. Bij het toeristenbureau op het Vörösmarty Tér werden we niet veel wijzer. Ze hadden daar internetservice, maar het zoeken naar een autoverhuurbedriif in de buurt was een gedoe van niks. In de buurt zou ergens een kantoor van Europcar zijn. Maar deze gasten bleken pittig aan de prijs te zijn. We zouden nog even verder zoeken. Daarbij werd ik aangeklampt door iemand die vroeg of hij mij kon helpen. Ondanks Guus zijn bezwaren jegens de man ging ik er toch op in en zo kwamen we bij een piepklein bemiddelingsbedrijfje in een achteraf binnenplaatsje met wat winkeltjes, slechts 50 meter verderop. Daar konden we voor € 190 aan auto voor drie dagen bij Avalon huren. Dit door enkele jongelui gedreven bedrijfje was heel wat goedkoper dan Europcar en dus gingen we met hen in zee. We konden de auto zaterdagochtend op het vliegveld afleveren en ze zouden de auto de volgende ochtend op ons adres afleveren.

Het werd een Ford Focus met automaat. Het goedkopere type dat we besteld hadden was niet beschikbaar, dus kregen we deze voor de zelfde prijs. Met zijn drieën kwamen ze de wagen afleveren en reden na het voldaan van alle formaliteiten  (We hadden wel een maximaal eigen risico van €1600 ) voor ons aan naar de autoweg M3. Daar zwaaiden ze af en ons uit.


Het was redelijk weer, half bewolkt. Het einddoel van die dag was Eger, centrum van een bekende wijnstreek. We zouden er via een toeristische route naar toe rijden, dat wil zeggen door het Matragebergte. Dat is een middelgebergte met als top de Kékesteto, van 1014 meter,  tevens het hoogste punt van Hongarije.
Onderweg kwamen we in het plaatsje MátraHáza, een toeristenplaats waar veel wandelaars toefden. Bij een groot parkeerterrein met een houten snacktentje aangekomen vond ik dat we maar eens een koffiestop moesten houden.

Eenmaal daar gezeten met een Pepsi en een hotdog leek het mij wel aardig om in het fraai ogende bos een stukje van een rondwandeling te maken. Op het tableau bij de ingang van het pad stond echter niet of het een rondwandeling was en hoe lang die was. Het pad liep over geaccidenteerd terrein in een prachtig open beukenbos.

Na een paar honderd meter voelde Guus echter zijn knie opspelen en hij kondigde aan terug te gaan naar de parkeerplaats. Daarop spraken wij af dat ik daar dan ongeveer twintig minuten later ook weer zou zijn. Want dit was zo’n mooi bos, daar wilde ik toch nog graag iets meer van zien. Ik bleef dus nog een eind het pad aflopen. Het leek inderdaad een rondwandeling te worden, want het pad boog geleidelijk naar rechts af. Maar tegelijk zag het er ook naar uit dat de cirkel groter zou uitvallen dan ik aan tijd beschikbaar had om hem rond te lopen. Onderweg had ik nog een paar mensen gezien, maar dit bos werd niet overlopen.

Na een minuut of tien kwam de keuze om het zelfde pad terug te lopen of om het te verlaten en de ring eerder te sluiten. Als je een paar keer een ander pad ter rechterzijde zou nemen dan zou je volgens een meetkundige wet weer op de ring moeten uitkomen. Zo zou ik toch wat meer van dit magnifieke bos te zien krijgen. Dus dat deed ik, want teruglopen is bijna het zelfde als een verliezersronde. Ik had alleen mijn fototoestel in mijn rugzakje.

Ik nam een graspad en liep dat een tijdje af.  Omdat het te ver doorliep sloeg ik na een minuut of vijf opnieuw rechtsaf. Nu zou ik het oorspronkelijke pad wel gauw kruisen. Dacht ik. Maar dat gebeurde niet. Ik zag helemaal geen pad. En ik hoorde ook helemaal niets. In het begin had ik nog een verkeersweg gehoord die ongeveer evenwijdig met het voetpad had gelopen. Gek. 

Intussen kon ik vaststellen dat ik nu aan het afdalen was en in mijn beleving meer dan ik in het begin gestegen was.  Ik realiseerde mij nog onvoldoende dat de parkeerplaats al op grotere hoogte gelegen had. Kortom, de hoogtelijnen leken mij parten te spelen. Na een half uur had ik nog steeds het gemarkeerde pad niet terug gevonden. Het leek wel op een andere planeet te liggen.

Ik kruiste wel een ander gemarkeerd pad, met groene vierkanten, en besloot dat dan maar te gaan volgen. Dit zou altijd ergens moeten uitkomen en vandaar zou ik dan wel weer zien. Dit pad leek echter duidelijk een pad van een andere categorie te zijn. Het werd hier allemaal veel steiler en rotsiger. Deze markering volgend kwam ik zelfs in een kloof waar een beek zich door heen worstelde.

Intussen had ik een aardige dorst opgebouwd van de inspanning en van de stress die ook onvermijdelijk toesloeg. Ik liep nu al drie kwartier en had geen levende ziel meer gezien en het was overal om mij heen doodstil. Op zeker moment verbeelde ik mij dat ik daar onderin de kloof naast de beek een soort zwarte weduwe zag liggen, die mij dreigend leek op te wachten. Nou even rustig blijven hè? Twee keer de beek gepasseerd, want het was knap onduidelijk welke richting ik nu op zou moeten.

Matragebergte

De zon liet het afweten en daarmee miste je een belangrijke oriëntatiebron. En als de paden nu nog in een rechte lijn lopen, maar ze slingerden en daardoor raakte je steeds van je koers af. Dat had ik in de Cevennen met Rob ook eens gehad. Je volgt een pad waarvan je denkt dat het in de goede richting gaat. Maar dan buigt dat pas ineens af. Hier ook dus. Na een tijdje kom ik ineens een paaltje tegen met MatraHaze 1,6 km.  Nou dat viel dus best mee. Nog twintig minuten dus. Maar ook hier was de richting onduidelijk. Die stond er niet bij.

Op zeker moment kom ik het uit het bos op een gravelpad langs de heuvelrand. Vandaar zie ik de wijde verten. Allemaal bossen, zo ver het oog reikt. Hm. Gelukkig zie ik ook een verharde weg. Aha, dan is het alleen nog een kwestie van tijd. Maar die weg ligt wel een stuk dieper in het dal. Dat is dan dus nog wel een eindje lopen. Na een tijdje heb ik dat asfaltweggetje bereikt en besluit weer rechtsaan te houden. Komt er een auto aan. Die maan ik tot stoppen. Vraag of dit de weg naar Matrahaza is en wijs met mijn arm. Want de drie mannen in deze auto spreken nog geen lettergreep  Engels. Ze knikken alleen, wat ik opvat als een bevestiging en ik vervolg mijn pad.

Maar dan hoor ik even later een toeter en loop terug. Ik begrijp dat het toch de andere kant op is. Tot mijn verbazing, want dan ben ik nu dus wel helemaal mijn oriëntatie kwijt. Ze wenken dat ik wel met hen mee kan rijden en daarop rijden we een paar kilometer dat asfaltweggetje af , de andere kant op. Ik hoop dat ze me meenemen naar de parkeerplaats, maar dat doen ze niet. Na die twee kilometer stoppen ze, ze turen wat in het bos langs de weg en ruggelen een eind terug. Dan stoppen ze weer. De chauffeur stapt uit en wijst mij de beboste heuvel aan. Hij wijst op een boom met een wit merkteken. Die moet ik volgen begrijp ik en aan het einde daarvan links.

Ik kijk omhoog. Nou lekker steil zeg. En dat zeker honderd meter. Dat wordt nog een beste klim op mijn sneakers. Een ogenblik gaat het nog door mij heen of ik niet een schot in mijn rug krijg, want deze drie mannen deden mij sterk denken aan het zooitje ongeregeld dat je tijdens de laatste Balkanoorlog regelmatig op je netvlies kreeg en het leek me er hier wel een geschikte plaats voor. De mannen hier op het Hongaarse platteland zien er nogal anders uit dan bij ons.

De klim naar boven ging met horten en stoten. Ik stelde vast dat ik geen 28 meer was, maar 40 jaar ouder en dat je dan qua uithoudingsvermogen iets minder reserves hebt. Bovendien had ik nu wel een erg droge keel. Normaal zou ik wel water hebben meegenomen, maar we hadden immers helemaal geen plan om een wandeling van betekenis te gaan doen.

Na diverse korte pauzes bereikte ik de laatste boom met een witte T. Intussen had ik eindelijk ook gsm-contact met Guus. Eerder had ik hem niet kunnen bereiken en hij mij blijkbaar ook niet. Maar nu was er een krakend contact. Ik schreeuwde dat ik dacht nog een kwartier nodig te hebben. Toen had ik het oorspronkelijke pad nog niet bereikt, maar je moet natuurlijk niet te pessimistisch zijn. Na nog eens tien minuten ontwaarde ik  dan eindelijk het verlossende driehoekje, de markering van het oorspronkelijke pad. Toen nog even een brisk walk en daar was dan eindelijk de parkeerplaats. Die twintig minuten waren er ongeveer honderd geworden.   

Voor deze dag had ik mijn broodnodige beweging wel gehad. Na even fysiek bijgetankt te hebben hebben wij onze weg vervolgd. We hebben even het hoogste punt van Hongarije aangedaan. Dat had niet veel om het lijf. Alleen het idee dat je er geweest bent.

omgeving Eger

 

 

En toen doorrijden naar Eger. Guus had royaal de tijd gehad om de route voor te bereiden. Hij suggereerde om een geel gemarkeerde route te nemen. Een toeristische route dus. De hang naar avontuur bleef opspelen. Ik zei nog, dat je in Hongarije natuurlijk niet wist hoe die uit zou pakken. Ik had nog een beetje mijn bekomst van dat eerdere avontuurtje.

 

 

 

 

 

 

 

Maar omdat Guus zijn avontuurtje die dag nog niet had gehad, besloten we deze route dus te volgen. Het was een mooie route. Maar al gauw werd duidelijk dat het geen hoofdweg was. Tamelijk abrupt ging het asfalt over in een ongelijkmatig verharde weg. De weg werd ook wat smaller en je moest soms slalom rijden om de ergste kuilen te ontwijken. Eigenlijk was het een weg voor fourwheeldrives leek mij. En inderdaad, het enige verkeer dat we tegenkwamen bestond uit trucks van een bosbouwonderneming. Onderweg stopten we een paar keer. Een keer voor een paar typisch Hongaarse boerenschuren en een keer om een clipje te maken van een ploeg bosarbeiders aan het werk. Toen ik weer terug liep naar de auto begon een paar naar me te schreeuwen. Ik vermoedde dat het niet veel fraais was en besloot geen navraag te doen. Net zo min als toen ik in de Northern Territory in Australië een keer een wild bull had gespot en gefotografeerd, die direct woedend op mij af was komen galopperen. Toen was ik ook snel weer in mijn bushcamper gesprongen.

Deze weg wekte intussen steeds meer associaties op met dat bergweggetje in de binnenlanden van Oregon. Wat naar wij toen dachten een omleiding was, maar dat hadden wij toen misschien verkeerd begrepen, want dat weggetje was ook alsmaar smaller geworden en de takken aan weerszijden hadden elkaar ten slotte zowat omarmd. Uiteindelijk waren we toen op een plek gekomen waar de helft van het plaveisel was weggeslagen. Omdat de kans te groot was dat onze minivan op het sterk hellende talud zou omkiepen, waren we toen op onze schreden teruggekeerd. Dat had ons toen 3,5 uur gekost en ons in het middernachtelijk uur nog op een door de maan beschenen bergweg gevoerd.

Eger in HongarijeZo erg leek het hier nog niet, maar we waren ook nog niet in Eger en we waren al een paar forse plassen gepasseerd. Maar het liep met een paar plonspartijen af en vlak voor Eger werd de weg weer normaal.
Eger bleek Guus’gouden greep. Het stadje bezat onder meer een kolossale kathedraal, die zelfs de op een na grootste van het land bleek te zijn. Het meest aantrekkelijk aan Eger waren echter de flaneerstraatjes, de een nog fotogenieker dan de ander.

{youtube}lKGg8IWf5RA&{/youtube}

Eger is na de tweede wereldoorlog de hoofdplaats van het Hongaarse wijngebied geworden. Hier komt de Egri Bikavér, het ”stierenbloed ” vandaan. Daarom dachten we op een goed ogend terras neer te strijken om met deze geestrijke kant van Eger kennis te maken. Tot onze bijna verbijstering werd hier echter geen wijn geschonken. Het stond niet op de drankenkaart. Te gek. Dan zoeken we wel een ander terras. Maar daar was het van het zelfde laken een pak. Hoe hadden we het hier nou? 

 

 

Eger

We hebben net zo lang gezocht tot we een terrasje hadden waar wel wijn te krijgen was. Daar wilden we dan graag even een kleinigheid in vaste vorm bij. Maar dat hadden ze daar weer niet. Gelukkig hadden we op de hoek van het straatje een McDonald gezien. Guus was zo gek niet dat hij er twee puutjes friet met mayonaise ging halen. Dat hebben we bij die wijn naar binnen gewerkt. Liever hadden we er een paar stukjes kaas bij gehad, maar die hadden we dan zelf van huis mee moeten nemen. De aardige serveerster wenste ons  smakelijk eten bij onze friet.

Eindelijk leken we hier in Hongarije dan toch nog op een overblijfsel van het communisme te zijn gestuit. De wijn kostte haast niets, maar bij die smerige kapitalisten van Mc Donald hadden we voor die friet omgerekend  € 2,40 per stuk moeten betalen. Guus zei dat de zaak daar zwart van de mensen had gestaan. Er waren zelfs zes kassa’s. In Boedapest had je bij die foodcourts voor € 2,40 een complete en zeer gevarieerde maaltijd meegekregen. Maar blijkbaar zien veel Hongaren McDonald als een nieuwe verworvenheid in hun bestaan, waar ze voorlopig nog geen genoeg van kunnen krijgen. Al die mensen lieten zich in rijen dolgraag een poot uitdraaien door het patatkapitalisme.

Maar het is wel vreemd, in de meeste restaurants waar we geweest zijn stond wijn niet op de drankenkaart. En alleen in de betere zaken hadden ze een wijnkaart. Het is dus meer een bierland dan een wijnland. En wodka, dat hebben ze er ook. Ik heb een paar keer een klein flesje wodka gekocht. Het is spul dat ik in Nederland nooit drink, maar hier had het een verrassend zachte smaak.

Eger

Van Eger reden wij via Gödöllö weer naar Boedpest. Wat deze plaatsnaam betekent weten wij niet, misschien is het Toedeloe in het Nederlands, maar het staat bekend om het Sissi-paleis. De koninklijke residenties van de Habsburgers in Boedapest en Wenen mogen dan meer imponerend als mooi zijn, dit paleis was echt wat je noemt een droomkasteel. Een crèmekleurig paleis, omgeven door prachtige begroeiing. Volgens de Trottergids is het overigens ook het grootste barokke kasteel van het land. Koningin Elizabeth, Sissie, dus mocht er graag paardrijden. Zo tragisch zal haar leven hier niet verlopen zijn.

Sissiepaleis  Gödölö


Teruggekeerd in Boedapest kwamen wij op een ander punt binnen. Nu dachten wij dat wij de eerste drie dagen het meeste fraais toch wel gezien hadden. Maar dat bleek een behoorlijke misrekening. Wij kwamen door een druk bezocht park en zagen daarin allerlei prachtige gebouwen door de bomen schitteren. Dus hier ook nog een stop, als toegift op de dag outside.

omgeving Heldenplatz BoedaPest

Paleis Schone Kunsten Heldenplatz

 

 

Aan de ene kant van de weg lag een fraai paleis, dat het Landbouwmuseum zou moeten zijn. Aan de andere kant had je een vijverpartij  dat gelegen was tussen het Vajdahunyad, een Anton Pieck- achtig kasteeltje, en een sfeervolle buitenplaats. Daarin werd behoedzaam door verliefde stelletjes in kleine roeibootjes gevaren. In de late avondzon leverde dit een romantische entourage op. Liep je over een brug richting stad , dan kwam je aan de Heldenplatz, een plein waaromheen het volstond met bouwwerken die allemaal stuk voor stuk een bezoek waard leken. Zoals het Museum voor Schone Kunsten en het Kunstpaleis. Je zou vanaf de Andrassysstraat een geweldig mooie wandeling hier naar toe kunnen maken en dan met de metro weer terug gaan. Iets voor de volgende keer.  



Donderdag 7 juli
Vandaag ging de rit in zuidelijke richting. Als eerste doel hadden we het N.P. Kiskunsagi, waarin een stuk poesta gelegen was. In een kleine nederzetting, ”apai” genaamd, waar Hongaren kleine hutjes hun vakantie doorbrachten, kregen we een indruk van de poesta. De kale vlakte is begroeid met een taaie grassoort die blijkbaar bestand is tegen de soda-en calciumhoudende bodem. Kamillen waren de enige zichtbare bloeiende planten.  

Het meest boeiend was de paardenkudde die aan de rand van de nederzetting bivakkeerde. Prachtige beesten waren het. Het waren er een stuk of twintig, allemaal van de zelfde snit  met lange zwarte staarten, waarmee zij constant heftig zwaaiden om de vliegen te verdrijven. Of om er alleen maar uitbundig mee te kunnen zwaaien , want vliegen hebben wij hier niet gezien. Dat oogde goed door een filmpje.

De Poeszta

Na de poesta zette wij koers naar een ander nationaal park. Dat van de wetlanden van Fulopzallas. Dit ligt ergens in het gebied dat omsloten wordt door de twee grote Hongaarse rivieren, de Donau en de Tisza. Voor ons was het niet zo’n spannend gebied. De wetlanden lijken veel op wat wij in het Noorden van ons eigen land ook hebben. De zelfde begroeiing van wilgen, populieren, elzen en riet. Ook omdat het hier zo bloedjewarm was hebben we hier maar een heel klein stukje gelopen. Daarna gauw weer de gekoelde auto in en Tomtom bevolen om naar  Szkesfehervar te rijden. 

De rest van de vakantie heb ik geprobeerd om die naam op mijn harde schijf te krijgen, maar hoewel ik verder nog geen tekenen van een beginnende Alzheimer bij me zelf kan ontwaren was, dat toch te veel gevergd. Het is een mooi land, dat Hongarije, de mensen zijn er aardig, maar hun taal is niet om te pruimen. Als je sommige namen probeert uit te spreken loop je kans een paar tanden kwijt te raken.

Ciësterzienkerk kloosterkerk in S

 

 

 

 

 

 

Afgezien van de naam bleek Szkesfehervar echter een uiterst aangename plaats om te toeven. Een van de hoogtepunten hier was de Cisterciënzer kloosterkerk. Dit had een prachtig rococo-interieur, schitterend houtsnijwerk en verbazingwekkend mooie plafondschilderingen.

 

 

 

 

 

Ciësterzienser kloosterkerk te S

 

museumapotheek in Szkesfehervar

 

Wat op mij eveneens diepe indruk maakte was de bezichtiging van de tegenover gelegen apotheek met de zwarte adelaar. Dit bleek een museum-apotheek. Je kon er geen pillen meer halen, maar je kon er van een oudere dame die vroeger of apothekeres geweest was of  apothekersassistente uitleg krijgen bij alles wat je er te zien kreeg. Dat leverde voor mij natuurlijk een bijzondere gewaarwording op. Ik keek mijn ogen uit op alle pullen, glazen en dergelijke en liet intussen mijn gedachten danig met mij op de loop gaan. Vooral toen ik de zelfde kruidenpotjes tegenkwam als die Ina ooit een keer van haar baas uit de apotheek had meegekregen en die nu bij mij achtergebleven zijn, Ik heb een paar stukjes film van de uitleg van die dame opgenomen. 

 

 

 

 

Na deze bijzondere ervaring hernam het gewone leven weer zijn loop en gingen we op een lommerrijk terras een biertje drinken. De ober vroeg of het Heineken moest zijn of een lokaal bier. Waarom zou je Heineken in Hongarije drinken vroegen wij ons af. Zo bijzonder is dat Heineken toch niet? Dus namen wij een “Soprane” en namen daarbij een Cesarsalade. Met dit warme weer had je daar wel genoeg aan als hoofdmaaltijd. Intussen hadden we het lumineuze idee opgevat om onze diensten aan de Hongaarse toerisme autoriteiten aan te bieden. Want wij vonden dat Boedapest en eigenlijk heel Hongarije te weinig gepromoot werd. Goede wijn behoeft geen krans. Maar toch wel bekendheid. Die promotie gebeurt zowel in eigen land als in het buitenland te weinig. Zo zijn we er bijvoorbeeld ondanks urenlang zoeken niet in geslaagd om voor Stefan, die ons zijn appartement ter beschikking had gesteld, een fraaie poster van Boedapest te vinden. Zelfs in de grootste mall van Pest  met misschien wel duizend winkels en winkeltjes wist niemand ons aan een poster te helpen.
Onze inzet zou zijn dat wij als onafhankelijke bezoekers een vergelijking zouden opmaken tussen Boedapest met Wenen, Praag en Dresden. Hiermee zouden wij het beeld dat Boedapest het wat minder bedeelde zusje van Wenen is kunnen bijstellen. De enige tegenprestatie die wij zouden vragen is dat men ons in staat zou stellen de vergelijking tot het hele land uit te  strekken door op staatskosten een aanvullend verblijf voor ons mogelijk te maken.

Vrijdag 8 juli
Donaubocht bij Eztergom

 

 

 

Onze laatste dag in Hongarije was gewijd aan Estergom en Visegrad , even ten noorden van Boedapest, waar de Donau een bijna haakse bocht neemt. Daar vormt zij de grens tussen het Slowaakse laagland en het Hongaarse heuvelland. Het was een prachtige route er naar toe. Ook hier weer met beukenwouden bedekte hellingen. Alleen al vanwege deze bossen is Hongarije een bezoek waard. Vanaf een zeker punt reden wij parallel aan de Donau, zodat je geregeld een glimp of meer te zien kreeg.

 

 

 

 

 

Onderweg bij een snacktentje hebben wij een stop gemaakt om onze boterham bij een blikje pepsi op te eten. De uitbaatster vertelde dat tweehonderd meter verder een paadje naar de Donauoever leidde. Nou, die wilde ik graag zien. Guus bleef aanvankelijk bij de auto, want het leek niet verantwoord die tot helemaal aan de oever te rijden. De laatste vijftig meter heb ik de filmcamera aangezet om het verrassingseffect van de ontmoeting met de Donau vast te leggen. Nog één kromming van het pad en dan voorbij het laatste struweel. Daar lag zij , die mooie blauwe Donau en zij stroomde gestadig langs mij heen. Het was een zeer romantische oever. Tussen het geboomte, bestaande uit wilgen in allerlei kleuren geel en groen en de rivier was een stuk open, een natuurlijke boulevard van zand en klei, gedeeltelijk met gras begroeid. Direct  daarna zag ik het kleine tentje, verscholen onder een grote wilg. Met daarvoor liggend of halfzittend het jonge stel. Die waren hier zo te zien aan het kamperen. Een wel heel natuurlijk campingterreintje. Goh, zo zou ik ook wel willen kamperen. Zo helemaal alleen met zijn tweeën aan de oever van de Donau. Ze deden of ze mij niet zagen en ik begon wat foto’s te maken. Maar ik had ze toen natuurlijk al lang op de gevoelige plaat vastgelegd. Hoewel, plaat, tegenwoordig is dat een miniem stukje koper met toebehoren. Even later verscheen Guus, die een praatje met het jonge stelletje aanknoopte. Wat niet al te vlot ging want geen van de twee sprak Engels of Duits. Ze lieten het niet merken, maar ik denk dat ze blij waren toen wij hun wereldje weer verlieten.

Donauoever omgeving Esztergom

Na dit idyllische intermezzo bereikten wij enkele kilometers verder Esztergom. Esztergom is het religieuze centrum van het land sinds koning Stefanus zich in de 11e eeuw tot het Katholicisme bekeerde. De stad wordt dan ook gedomineerd door een reusachtige basiliek. Het meest imposante hieraan waren de enorme neoklassieke zuilen. Deze deden vanwege hun dimensies denken aan de zuilen van het Lincolncentrum in Washington. De basiliek was op de heuvel gebouwd vanwaar je een magnifiek uitzicht had op de Donaubocht en op het tegenover liggende Slowakije. 

Basiliek Esztergom

Daar hebben we het voor wat Esztergom betreft hierbij gelaten, hoewel er nog wel meer te zien was.
We wilden namelijk ook nog Viségrad. Toen we hier aankwamen was het hier echter zo afgrijselijk druk dat we alleen even naar de top van een berg gereden zijn. Voor de rest was er niet te zijn. Het leek wel of half Hongarije hier naar de stranden en bijbehorende uitspanningen van de Donau gestroomd was. Wat een contrast met dat idyllische strandje , 30 kilometer stroomafwaarts met dat kleine tentje en luchtbed, waar dat een stelletje de hele Donau voor zich alleen had. De meeste mensen zijn toch maar merkwaardige massadieren. Wij niet en daarom reden we hier weer snel vandaan. Naar Szentendre, ons laatste bezoekplaats in deze vakantie.

Szentendre bood een zeer sfeervolle afsluiting van een zeer afwisselend verblijf in Hongarije. Het ligt op maar 20 km van Boedapest. Dat het stadje in het begin een toevluchtsoord werd voor tal van schilders en beeldhouwers is waarachtig geen wonder. Het hoogtepunt hier was wel het barokke pleintje. Hier kon je het beste je camera langzaam 360 graden laten draaien en dan elke 5 seconden afdrukken.  

Szentendre

De nacht er op zijn we om 3.00 uur opgestaan om op tijd het vliegtuig naar huis te halen. Toen we om 4.00 uur door de stad reden was het nog 24 graden Celsius. Het afleveren van de auto op het vliegveld verliep zonder problemen en een uurtje later zaten we weer ingeblikt op weg naar huis. Waar we een kleine twee uur later aankwamen in een grauw Nederland.  
De indrukken die Boedapest en omgeving hadden gemaakt hebben nog dagen nagezinderd.
Het is een stad en een land die we bijna iedereen ten zeerste kunnen aanbevelen.

einde

 

Reportages van andere interessante steden in en buiten Europa:

Andalusisch avontuur (Sevilla, Cordoba, Granada en Malaga)

Bezoek aan Berlijn

Brugge voor bijna babyboomers

Ons bezoek aan de Eeuwige Stad

Intrigerend Istanbul

Onze reis naar Saksen en Thüringen (Dresden, Erfurt en Weimar)

Onze reis door magisch en modern Marokko (Fez, Rabat en Marrakech)

Onze stedentrip naar Wenen

Proeven van Praag

Verslag van een weekje Toscane  (Siena)

Reis langs Duitse Hanzesteden

Reportage reis Maleisië  (Kuala Lumpur en Putrayaja)

Reisverslag South-West USA (Las Vegas en San Francisco)

Viva Valencia

Vijf dagen Krakau


Eelde, 25 juli 2011