Marbella 9 oktober  2011

Ik zit hier nu, om 18.30 uur, na het einde van onze reisdag,  heel relaxed mijn eerste berichtje te typen op mijn laptop die ik voor het eerst mee heb genomen op vakantie. Dat doe ik op ons balkon van Hapimag in Marbella. We hebben een premium studio en hebben een fantastisch uitzicht op de strandpromenade van Marbella en het naastgelegen strand. Bij aankomst op het vliegveld van Malaga was het 26 graden. Beter kan het dus niet. Daarvoor moesten we gisteren wel urenlang met onze eigen auto door het meest vreselijke herfstweer heen dat ons land kan teisteren. Ontzettend wat een regenbuien. Het leek alsof onze auto door drijfnatte dweilen werd gegeseld. Wat een geweldig contrast met de toestand hier. Op iets meer dan twee uur vliegen. 

 

Gisteren waren we al naar Astrid en Peter Paul in Wijchen gereden en hebben daar overnacht. Peter Paul heeft ons daarop vanochtend  in Maja’s auto naar het vliegveld Eindhoven gereden, slechts 50 km van Wijchen.  Dat was voor ons zeer relaxed, weggebracht worden. Het aardige van dit intermezzo was ook dat we de zwemexercitie van Marise konden meemaken. 

 

Zondag 9 oktober, de aankomst bij Hapimag in Marbella

 {mp3}Adamo - Quand les roses (1).mp3{/mp3}

Nadat we gistermiddag ons eerste glas op ons  balkon met uitzicht op zee en de daarop ondergaande zon zee hadden geheven gingen we een kleine verkenning buiten maken. De promenade van Marbella liep vlak achter de Hapimag Residence langs.

Een aangename ervaring was het om daar te wandelen. Heel anders dan vele jaren geleden in Viareggio in Toscane. Daar was het toen zomer geweest en dus eigenlijk te heet voor ons koele kikkers. Hier was het echter een graadje of 25 en kon je in je zomeroutfit de avond hier doorbrengen. Overal zaten mensen op terrassen te eten en te drinken.

 

 

 

Is er een recessie hier in Spanje? Nou laat het dan maar overal recessie wezen zou je zeggen. Het was eigenlijk jammer dat we al in het Hapi-restaurant gegeten hadden. Maar we hadden niet direct  veel zin misschien langdurig te moeten zoeken naar een geschikte gelegenheid en daar dan een kat in de zak te vinden met een of andere inferieure toeristenhap. Bij Hapi wordt je tenminste niet bekocht. Maar echt heel voldaan kwamen we er niet vandaan. Het leek op een bejaardenportie. Nu komen er natuurlijk ook wel veel mensen van al gerijpte leeftijd in Hapimag. Zodoende moest ik nog wat gebakken aardappels bijbestellen. 

Op de promenade kwamen we voorbij twee levende beelden. Helemaal verguld. Je moest  verdomd goed kijken om te zien of ze echt waren. Alleen hun ogen leken verdacht op die van echte mensen. De proef op de som kwam als je een munt in de bus deed die voor hen stond. Dan kwamen ze ineens in beweging en bedankten je met een zwierig gebaar. 

We zijn tot ongeveer de jachthaven doorgelopen en toen weer terug gegaan. Onze residence was gelegen naast een groot  complex waar bovenop een groot licht glooiend terras lag. Dat bleek een toevluchtsoord te zijn voor allerlei jongelui, die daar met een biertje of iets anders de avond doorbrachten. Nu heb ik niets tegen jongelui, maar wel al ze zoveel decibellen voortbrengen dat ik me eraan begin te storen. Het was een afstand van misschien 50 meter, maar daar vandaan kwamen ze gedrieën, want meer waren het niet, met hun decibellen boven de branding uit en die was best hevig. Het waaide namelijk nogal. Bovendien werd het geluid van de branding nog versterkt door een mediterrane krekel, die meende dat hij de hele avond en nacht door moest gaan. Ongelofelijk,  wat moet dat een efficiënt dier zijn. Om tot zelfs voor bij het krieken van de dag bijna aanhoudend te tjilpen. Waarvoor de uitslover zijn poten tegen elkaar moet kleppen. En zo lang hij klept kan hij niet vreten en energie inladen. Fantastisch dier.

Dat is met die jongelui niet het geval. Die moeten tussen het decibellen produceren voortdurend energie laden in de vorm van bier, cola en fastfood.  Een ander verschil met de krekel is dat hun geluid weinig tot geen regelmaat kent. Je kunt hun bellenblazen nog het beste vergelijken met dat van muskieten. Die zoemen alleen als ze een aanval op jou overwegen of uitvoeren. En daarom zijn ze zo irritant. Met die gasten hier tegenover was dat ook zo. Ze schreeuwen in allerlei tonaties en ritmes. Eigenlijk zou je van mensmuskieten kunnen spreken.

Het leek deze nacht wel een voortzetting van de nacht die we bij Astrid en Peter Paul geslapen hadden. Of dat althans hadden geprobeerd. Er was toen een feestje drie huizen verderop geweest. En hoewel het vanwege de kou zeker niet aan te nemen was dat het gezelschap buiten bivakkeerde, leek het wel of ze ergens buiten hun decibellen stonden te produceren. Dat had tot een uur of vijf geduurd. Maar dat was een eenmalig happening geweest voor ons. Hier zou het echter wel eens de hele week zo toe kunnen gaan. Tijdens deze eerste doorwaakte nacht  bedacht ik wat je er tegen zou kunnen doen.

De methode die ik in Australië eens met succes had toegepast: er naar toen gaan en je natuurlijke gezag doen gelden, was hier niet aan de orde. Het ging hier om een publiek domein. Er was geen avondklok voor jongelui en ik zou ook niet weten hoe bij ze te komen. Ik kon ook de volgende dag hun hangplek opzoeken en iets op de bankjes waar ze op zaten smeren wat een vreselijke lucht zou verspreiden. Herzhoornolie of zoiets. Dat had mijn vader ooit eens gekocht om de reeën uit zijn bosaanplant te houden. Verder waren er misschien van die hoogtonige fluitjes ergens te krijgen, die jongeren wel horen, maar ouderen niet. Die plaats je dan op je balkon en dan blijft iedere persoon beneden de 25 jongere tenminste 100 meter uit de buurt.

Maar je kunt natuurlijk ook de balkondeur dichtdoen en de airco aanzetten. Dat was hier de gemakkelijkste weg, ook al is die airco ook verre van stil, maar dat is eentonig rumoer. Deze vakantie wil ik eigenlijk niet te veel gezeik over mijzelf afroepen, want ik wil wel eens uitproberen of een wat langer verblijf in een plaats als deze een optie zou kunnen zijn. Bijvoorbeeld een maandje of zo. Laptopje mee, zodat je je contact met de wereld net zo kunt onderhouden als thuis. Marbella zou daar misschien best voor in aanmerking kunnen komen. 

 

Het was ook onze tweede dag  weer fantastisch weer. We liepen na de koffie op ons balkon eerst de promenade nog weer eens af. In de lichtste zomerkledij die we hadden.

Vlak achter de promenade lag een prachtig aangelegd park. Het leek wel een tropisch park. Zelfs bananenboom groeiden er. Heel veel bloeiende bomen en heesters, die ik niet kende. Ook de aankleding van het park in de vorm van het plaveisel, het parkmeubilair en de fonteinen was bijzonder fraai.  

 

 

 

 

 

Op weg naar de ville historique van Marbella kwamen we door nog zo’n park. Het plaveisel bestond uit zulk mooi natuursteen dat ik het graag als terras bij mijn huis zou hebben.

De banken waren stuk voor stuk kunstwerken. Een oase was het. Ook de oude stad achter dat park was zeer de moeite waard. Als Marbella de opmaat wordt voor onze vakantie, dan zou het de meest oogstrelende vakantie ooit van ons beiden kunnen worden. De promenade was trouwens ook al van natuursteen, volgens ons van marmer. Never seen before. Kortom, de Spanjaarden besteedden hier zeer veel aan de inrichting van hun publieke ruimte.     

Het is ook allemaal heel schoon. Dat in Nederland het inkomen per hoofd van de bevolking hogetr is dan in  Spanje zou je niet zeggen als je bij ons de inrichting van de publieke ruimte beschouwt.  Maar oké, Marbella is ook niet the most lousy place of Spain.  


   

De op deze dag gemaakte foto’s waren dan ook zeer het aanzien waard. Voor het eerst konden we deze nu de zelfde avond nog op mijn laptop in volle glorie aanschouwen. 

De avond hebben wij gegeten in het ding dat wij gisteravond bij onze eerste verkenning het gezelligste hadden gevonden. Het had er toen helemaal vol gezeten. Daarom hadden wij daar nu onze zinnen op gezet. Dat verhaal van Janneke dat je juist de meest onooglijke dingen op moet zoeken waar alleen de Spanjaarden zelf komen en waar je de televisie er gratis bij krijgt sprak ons toch niet zo erg aan. Dan maar de gok dat het in zo’n toeristisch ding een beetje tegenviel. Maar dat was hier absoluut niet het geval. Integendeel,  het leek eerder dat dit de meest bezochte plek was omdat het gebodene er zo goed was en niet alleen vanwege de sfeer. Er was buiten nog slechts één tafeltje beschikbaar.  Daar  kwamen wij tussen een Duits  en een Amerikaans echtpaar te zitten. Het duurde niet lang of wij hadden een gezellig contact met onze Duitse buren, ook een wat ouder stel. Het zijn bijna allemaal wat oudere stellen in Marbella. Hij was wel eens in de buurt van Groningen geweest, zei hij, om het aardgasveld van Groningen te bezoeken. Hij was chemisch ingenieur. Zij logeerden ook bij Hapimag. Zodoende wisselden wij de nodige ervaringen uit. Zij waren erg enthousiast over Bad Gastein, als wintersportresort. Over de Hapimag-excursie naar Gibraltar hadden ze minder positieve geluiden vernomen. Zo hoor je af en toe nuttige dingen, want Gibraltar stond op ons programma. 

Teruglopend naar Hapi langs  de promenade kwamen we langs een aantal grote appartementscomplexen, die helemaal leeg schenen te zijn.  Je zult er maar een van gekocht hebben en er dan nog als enige bewoner/eigenaar in zitten. Betaal je dan in je eentje alle servicekosten vroeg Maja zich af. We willen het morgen nog onderzoeken of al die complexen echt leeg staan. In daat geval zou de Spaanse huizencrisis dus ook hier in Marbella hard toe slaan.

 

maandag 10 oktober 2011, Mijas

Marbella promenade

 

Ik zit hier om 19.23 op mijn balkon van de Hapimag-residentie in Marbella nog heerlijk van de bijna ondergaande zon te genieten, van het zicht op de zee en van het geluid van de branding. Genietend van een blikje bier met wat gemengde noten die wij vanmiddag van een stalletje in Mijas hebben gekocht.

Vandaag hebben we er een beetje een sentimental journey gedaan, dat wil zeggen voor mij. Ongeveer 40 jaar geleden ben ik hier namelijk eerder geweest. Het was de tweede of derde vakantie met Ina toen. 

 

 

 

 

 

Ik kon me echter niets van dit dorpje herinneren. We vonden het een erg hoge tassen-en riemendichtheid hebben. Ik fotografeer geen straatjes die vol met tassen en andere smuk hangen. De antieke stad van Marbella vond ik dan ook veel aantrekkelijker.

Toch waren ook hier in Mijas enkele aardige plekjes te vinden, waar het op een bankje best goed toeven was. Verder kon je er behalve tassen ook echt aardige dingen kopen, wat wij ook gedaan hebben.

 

 

 

Het is trouwens wat met die tassen. Met werkelijk duizenden hangen ze in de straten. Wordt er wel eens een verkocht? Blijkbaar. Want  ook de zwarten die over de promenade zwermen hebben bijna allemaal tassen in de aanbieding. Gelukkig zijn ze niet opdringerig.  Zal wel verboden zijn.

Er zijn  in dit gebied drie soorten negers. Je hebt "tassennegers", "horlogenegers" en "riemennegers". Iets anders hebben ze niet bij zich. Ik heb die horloges nooit bekeken, want als je dat doet lopen ze je helemaal tot je hotel achterna. Het zullen wel rolexen geweest zijn. Maar zulke rommel wil ik niet aan mijn pols hebben. Bovendien heb  ik al een horloge en als je twee horloges draagt weet je nooit hoe laat het is. Grappig eigenlijk als je bedenkt dat onze voorouders aan hun voorouders indertijd spiegeltjes, kralen en andere rommel probeerden te slijten om aan kostbare specerijen etc. te komen. Nu is het andersom. De zwarten die de blanken proberen te naaien.

De weg naar Mijas liet enkele malen een minder prettige kant van de Costa del Sol zien. De term ”witte schimmel” mag dan wel in Nederland zijn uitgevonden, maar hier is die term nog veel beter toepasbaar.  Geef mij dan Oostenrijk maar. Daar staan ook wel veel behuizingen in de bergen, maar daar gaat het om los staande chaletjes die wel redelijk kleuren met hun omgeving. Hier zie je echter op grote witte korsten lijkende appartementencomplexen tot hoog in de bergen, terwijl er daar toch geen sneeuw ligt. Het landschap is er op heel wat plaatsen flink door verpest.

Kom je er dichter aan voorbij - ze hebben het hier zelfs bestaan om hun appartement langs de autoroute te bouwen.- dan blijkt  dat vele niet afgebouwd zijn. En als ze wel af zijn is het de vraag of ze wel bewoond zijn. Waarschijnlijk gaat het hier om die fantastische objecten die in het programma van Harry Mens op zondagmorgen voor de Nederlandse TV worden aangeprezen en waarbij onveranderlijk een gegarandeerd rendement van 8% of meer in het vooruitzicht wordt gesteld. Ja, ja, een gegarandeerde buil zul je bedoelen. Als je hier zou willen overwinteren dan kun je dat waarschijnlijk voor een habbekrats kunnen doen door ergens iets te huren van een van die stumpers die zich door een van die snelle jongens van het onroerend goed heeft laten inpakken. 

 

Dinsdag 11 oktober, Ronda

 

Vandaag Ronda bezocht. Het was een mooie tocht over een bergachtig traject. Het gebergte hier is ongeveer 1000 meter hoog. Hoe verder je van de kust af komt hoe mooier het landschap wordt. Ronda lag op ongeveer 50 km die bergen in. Het bleek een erg toeristische plaats. We hadden de grootste moeite om voor onze auto ergens nog een vrij plaatsje te vinden.

 

 

 

 

 

 

Een minpuntje van de plaats was dat het moeilijk was om je weg er door te vinden. Trouwens in heel Andalusië zijn ze niet erg royaal met wegwijzers, straatnaambordjes en aanwijzingen voor toeristen.

Toch wisten we een aantal hoogtepunten in Ronda te bereiken. In de eerste plaats de vallei die dwars door de stad loopt. Het vergde even wat loopwerk om die te vinden. We moesten zelfs een paar keer vragen. Als je dat vergelijkt met bijvoorbeeld Weimar, waar ze plattegronden met audioguides hebben, dan kunnen de Spanjaarden hier nog heel wat leren.

 

 

 

Veel  indruk in Ronda op ons maakte het huis van Don Basquo. Dit was het onderkomen van een Katholieke goedheiligman die hier het laatste deel van zijn leven gewoond heeft in een fraai ingericht huis en in een even zo fraaie door hem zelf aangelegde tuin.

Daarna hebben we nog enkele toeristisch interessante punten aangedaan, waarvan enkele musea, die er op zichzelf niet zo bijster aantrekkelijk uitzagen. 

Een van de leukste dingen van Ronda was een pleintje vlak bij waar we onze auto geparkeerd hadden. Het stond niet in onze toeristische gids. Het ging mij vooral om de figuranten. Mensen maken vaak het plaatje.

 ’s-Avonds in Marbella wilden we eens ergens anders eten dan in het ding waar we nu twee keer met succes gedineerd hadden. Zodoende kwamen we langs een Scandinavisch restaurant. Nu weten we zo langzamerhand waar we op moeten letten als we een restaurant uitzoeken. Zo moet het ding bij voorkeur zo veel mogelijk gevuld zijn met lokalen en bij voorkeur met lokalen die er een beetje zoals wijzelf uitzien, als wij in Nederland naar een restaurant gaan. Dus niet in korte broek. Dat was hier het geval. Dit restaurant zag er smaakvol uit en een snelle blik op de menukaart leerde dat ze voor ons redelijke prijzen hanteerden.

Er was nog net een tafeltje voor twee vrij. Dus dachten we hier een goede kans op opnieuw een geslaagd eetfestijn te hebben. Zou dit restaurant de vergelijking met ”Da Bruno su mare” aan kunnen? We begonnen beide met een Scandinavische salade van tomaat en rode ui. Vervolgens nam Maja als hoofdgerecht de als voorgerecht aangeduide garnalen en feta in een tomatensaus en ik nam een kipfilet, gevuld met ham en kaas met groenten en mashed potatoes (puree). Het duurde erg lang voor het voorgerecht kwam. Het kwam precies op het moment dat ik wilde vragen of er iets aan de hand was. Op dit voorgerecht was niet zoveel aan te merken, behalve dat Maja de garnering aan de wat zure kant vond.

Ons tweegangendiner moest blijkbaar een avondvullend programma worden en dat zonder muziek. Dan was de speciale Paella-avond van Hapimag vlotter verlopen als we daaraan meegedaan hadden. Maar dat hadden we niet omdat we de eerste avond de porties bij Hapi wat aan de magere kant vonden en de sfeer daar niet overliep van gezelligheid en intimiteit.  Daarom waren we de tweede en de derde avond bij Da Bruno terecht gekomen. Daar hadden we vooral de eerste keer werkelijk voortreffelijk gegeten en ook de ambiance was geheel naar onze zin geweest.

Dat was ook de tweede avond het geval geweest, al dreigde die ambiance aanvankelijk aangetast te worden, toen wij ons er van bewust werden dat er naast ons  een drietal  jonge Amerikaansen zaten.  Althans wij dachten dat het drie vrouwen waren.  Ga asjeblieft nooit  binnen gehoorsafstand bij Amerikanen zitten. Vooral de jonge Amerikaanse vrouwen brengen een bijna door merg en been gaand geluid voort en inhoudelijk gaat het, als je het tenminste kunt verstaan, over zaken die je niet wilt horen. Toen ik het even aangehoord had brak het zweet mij bijna uit bij de gedachte dat wij daar ons  diner moesten genieten, terwijl wij dat allemaal zouden moeten aanhoren. Want ze maakten nog lang geen aanstalten om weg te gaan. Zo te zien dronken ze alleen maar wat. En zo te horen leken het drie vrouwen, maar toen we eens goed keken bleek een van de drie een halve baard te dragen. De tweede vrouw bazuinde trouwens aan iemand anders dat haar twee metgezellen op huwelijksreis waren. Waar  die  halve baard er dus een van was.

Ik had bij het uitzoeken van een plaats al gezien dat er nog een ander tafeltje, iets verder op, ook leeg was, maar had toch voorkeur gehad voor dit tafeltje. Maar daar had ik nu dus spijt van. Intussen kwam de ober al met het voorgerecht. Maar ik zette het toch door en Maja was het met mij eens. Dus vroeg ik de ober of wij dat tafeltje verderop alsnog mochten gaan bezitten. Dat was goed en zo verhuisden wij de hele bups naar dat andere tafeltje. Sommige anders gasten gnuifden, want die hadden wel door waarom wij wensten te verkassen. Dat was niet vanwege de tocht. Degenen die de aanleiding vormden reageerden echter niet in het minst. Die waren veel te druk met elkaar bezig. De twee mannen waar wij nu naast zaten vertrouwden wij de werkelijke reden toe, waarop zij grijnzend opmerkten dat zij toch ook heel vervelend konden zijn. Later maakten zij zich vrolijk omdat zij eerst ook hadden gedacht dat het om drie meiden ging, maar er achter kwamen dat er een exemplaar van de andere kunne bij was, omdat het een baard droeg die tot halverwege de kinnebakken reikte, wat geen gezicht was. 

Maar nu vanavond bij dit Scandinavische restaurant ging alles anders. Het hoofdgerecht liet wederom weer erg lang op zich wachten. Dit ging toch echt te lang duren. Wacht maar zei ik tegen Maja, ik zal wel eens vragen of de oberin ons uitsluitsel kan geven of het hoofdgerecht vandaag nog zal arriveren. Maar net toen ik dat wilde vragen kwamen de gerechten. Overigens was de oberin een aardige Scandinavische dame. Zij was degene die volgens mij de klandizie aanhaalde en ook vasthield, want ze leek de meeste gasten goed te kennen. Dat moest toch een goed teken zijn dachten wij. Ze gaf ons tussendoor ook nog een paar goede tips over wat we zouden kunnen gaan zien. Zijzelf woonde namelijk al 8,5 jaar in Marbella. Ze tekende het zelfs voor ons uit.

Een van haar tips was het dorpje Istan en die is zeer goed uitgepakt. Dat nam allemaal echter niet weg dat de ingrediënten die zij serveerde van een beduidend mindere kwaliteit waren dan haar bediening en tips. Vooral die zogenaamde shrimps van Maja waren een regelrechte teleurstelling. Ze smaakten niet naar wat voor garnalen dan ook, maar eerder naar stukjes inktvis, die probeerden het hoofd boven een dikke scherp gekruide tomatensaus te houden. Mij lijkt garnalen met tomatensaus trouwens  een barbaars combinatie. Omdat de saus veel te scherp was lieten we deze terug gaan om hem minder heet te maken. Dat lukte weliswaar, maar een culinair hoogstandje werd het toch niet. Mijn gevulde kipfilet was op zich wel goed, maar van de puree liep je het water niet in de mond. Al met al kon dit restaurant dus lang niet de vergelijking met Dan Bruno aan. 

 

Bezoek aan Istan

Eigenlijk was de toeristische tip van de Scandinavische nog het beste. Goed dat we die hebben gevolgd. Een overweging was ook dat het naar Istan maar 20 km rijden was. Deze weg was weliswaar iets smaller dan die naar Ronda, maar lang zo druk niet. Dat komt omdat Istan het eindpunt van de weg is en ook maar een klein plaatsje is. Eigenlijk is het een Pueblo Blanca. Het komt alleen niet in de reisgidsen voor en dat is een groot pluspunt. Anders dan het met tassen en riemen vol gehangen Mijas waren de straatjes hier geheel vrij van welke toeristische waar dan ook.

 

In plaats daarvan zagen we twee keer een autochtoon bezig met een handwerk dat we nog niet gezien hadden en dat ook geheel authentiek was. De eerste vlocht iets van een hard taai gras, een mandje leek het te worden. Het was aardig om dat te filmen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Een paar straatjes verderop was een andere oude man, je komt hier overwegend oudere mannen tegen, bezig met een houten olijvenontpitter. Ook hem mocht ik filmen.

Wat een bezoek aan Istan echter ook meer dan de moeite waard maakte was het stuwmeer dat daar begon.

Istan is gebouwd op een plek waar veel water uit de bergen komt. Dat zijn de Sierra Blanco, de witte bergen. Je hoorde dat water overal in de straatjes ruisen, waar het in waterplaatsen door de dorpsvrouwen opgehaald werd. Het stuwmeer - aangelegd in de jaren zeventig- zou de hele Costa del Sol van drinkwater voorzien konden we ergens lezen.

 

 

 

 

 

 

Vanuit het dorpje hebben we een korte mooie wandeling gemaakt naar een uitzichtspunt vanwaar je een prachtig zicht op dit meer had.

 

 

  

Op de terugweg hebben we in de enige dorpskroeg een Colaatje gedronken. Een duidelijk blijk dat Istan nog niet toeristisch gericht was waren de prijzen, € 3 voor 2 Colaatjes met ijs. 

 

We gingen over de zelfde weg terug als we heen geweest waren en kwamen toen vlak bij Puerta Banus. Dat is de plaats met de jachthaven voor de drijfpaleizen van de rijken van deze aard. Er liepen natuurlijk heel wat mensen langs de kade om zich te vergapen aan deze decadente overdaad. Maar goed beschouwd hebben de eigenaren niet meer aan vierkante meters leefoppervlak dan Maja en ik in onze huizen. En als je er dan verder toch nooit mee vaart,  ben je dan eigenlijk niet een beetje een grote stumper?  Eigenlijk zijn het niet zo zeer rijke stinkers , maar rijke stumpers. 

 

 

 

 

Donderdag 13 oktober

Deze dag hebben we als een rustdag gebruikt. Dat wil zeggen, we hebben niet iets specifieks bezocht. We hebben alleen de promenade een aantal kilometers in westelijke richting afgelopen. Onderweg kwamen we bij een zalig terras waar ze muziek uit onze goede jaren ten gehore brachten, zoals van Rod Stewart en dat soort gasten. Je zou hier zo de rest van de dag kunnen doorbrengen. Dat kom je op deze vakantie veel meer tegen, een plek waar je met gemak de rest van de dag in ledigheid zou kunnen doorbrengen.

 

 

Vrijdag 14 oktober

Sahara de Sierra

 

Speciaal vroeg opgestaan om de Pueblo Blanca te gaan bezichtigen, tenminste een selectie ervan. We zouden beginnen met Sahara de Sierra, een eind voorbij Ronda. Vlak voor dit dorp begon een fraai gelegen stuwmeer. Het dorp bleek daar op uit te kijken. Dat was dan ook de voornaamste aantrekkelijkheid van deze Pueblo Blanca. Hierna begon de route naar het voornaamste doel van deze dag: Grazalema. Volgens diverse bronnen, waaronder Carolien, zou dit het mooiste dorp zijn. Afgezien hiervan konden we echter al zeker genieten van de weg er naar toe. Dat was route nr. 374.

 

 

 

Deze voerde over de Duivenpas, de Puerto de la Paloma,  een bijzonder steile pas over de …. Sierra. Het hoogste punt lag op ruim 1600 meter hoogte. Gelukkig had de weg overal soliede balustrades en was hij goed van kwaliteit.

 

 

 

Onderweg passeerden we tal van fietsers. In dit deel van Andalusië is dat blijkbaar erg populair. Vooral hierna was het landschap van een buitengewone schoonheid.

 

 

 

 

Het was een van de mooiste landschappen die ik ooit gezien heb. Dat gold ook voor de route naar Grazalema, de nummer 373. Het landschap had hier iets weg van zowel een savanne als een prairie. Er graasde ook behoorlijk veel vee hier. We zijn enkele malen gestopt om dit landschap op foto en film vast te leggen. Even na de Duivenpas zagen we een grote roofvogel boven ons in de hemel meanderen. 

 

 

 

 

 

Even later bereikten we Grazalema. Na alle loftuitingen over dit plaatsje in o.a de Capitoolgids en van Carolien was dit een wat teleurstellende ontmoeting. De fraaiheid van het plaatsje was wat ons betreft voornamelijk aan de ligging te denken. Maar het interieur was niet van een overtreffende trap van wat we al eerder ergens anders gezien hadden.

Wel boeiend was dat Grazalema er vanaf een bepaald straatje bijna net zo uit zag als het Canadese plaatse Banff. Ook daar stak het straatbeeld zo mooi af tegen een grote steile rots op de achtergrond, die het plaatsje min of meer afsloot en beschermde.

 

 

Na Grazalema kwamen we op de N373 die ons door een prachtig landschap voerden.

Intussen begon het al aardig tegen zevenen te lopen en iets waar ik veel voor over had om te vermijden was om in donker over dit soort bergachtige wegen te rijden. Vooral als ze van een zo abominabele kwaliteit waren als deze. Allemachtig, als je geen dak boven je hoofd had en je zou geen veiligheidsgordel hebben, dan zou je er regelmatig uitvliegen. En dan reed je hooguit zestig. Ogenschijnlijk leek de weg weliswaar niet zo heel oneffen. Je zag het niet zo, maar je voelde het des te meer. En dan die berm. Een berm, die hebben ze in dijt deel van Spanje niet. De wegen hier zijn al niet breed, maar dan is er ook nog eens geen berm. Als je van het asfalt af mocht raken, dan klap je wel een vijftien centimeter naar beneden en kom er dan maar weer eens op. Je auto zou wel kunnen kantelen. Komt er een tegenligger dan ga je dus niet gemakshalve even in de berm zoals dat bij ons kan. Het rijden over deze wegen is dus geen pretje, het uitzicht ten spijt op het laatst.

Maja zat zowat verstijfd naast mij. Uit lijfsbehoud en van angst. En ook had ze kennelijk niet dat onbegrensde vertrouwen in mijn optimisme dat we wel voor donker op de grote weg van Algeciras naar Marbella zouden belanden, als mij lief was geweest. Maar mijn optimisme was niet onterecht. Net op het kritieke moment bereikten we de tolweg en konden we met 120 km naar Hapi scheuren. Al met al was het een behoorlijk hap rijden geweest deze dag. Ik schat een kleine driehonderd kilometer, waarvan een zeer groot deel over bergachtig terrein.

 

Zaterdag 15 oktober, op weg naar Cadiz

Vandaag begon het ambulante deel van onze reis door Andalusie, d.w.z. naar de steden Cadiz, Sevilla, Cordoba en Granada om te eindigen in Malaga.  

 

Het eerste doel van deze dag was Gibraltar. De man van Hapi had ons getipt om niet met de auto Gibraltar binnen te rijden, maar die ergens voor de grensovergang te parkeren, omdat er vaak kilometerslange files staan. Veel Spanjaarden gaan er namelijk heen om van de belastingvrijdom te profiteren . De Eurobenzine kost er bijvoorbeeld slechts € 1,04. Dat is dertig cent minder dan in Spanje. Dat deden we dus. Zo liepen we vrolijk fluitend alle wachtende auto’s voorbij. Na een klein kwartier bereikten we de grenspost. Maar hier bleek dat je paspoorten nodig had en die had ik in de auto laten liggen. Het had ergens in een folder gestaan.  Dat stomme Engeland. Willen ze er nu wel of niet bij horen, bij Europa?

 

 

 

 

Toen we eenmaal binnen waren en met een bus naar het gelijknamige stadje gereden waren, hebben we op het plein van de kazematten wat genuttigd en konden nog net meemaken hoe de stadswacht zich hier in beweging zette. Nou , dat was echt dad’s army.  Ze hadden daar kerels van in de zeventig in zo’n pak gehesen dat de guards bij de Tower in Londen ook dragen. dragen. Ik heb er een mooi filmpje van geschoten.

 

 

 

 

Vervolgens zijn we Main Street doorgelopen. De belangrijkste straat van Gibraltar. All was so typical british here. So different from the mainland, but not better. We hadden gedurende ons hele verblijf in Spanje steeds een stralende zon gehad. But England is different indeed. Ze hadden hier zelfs hun eigen nasty cloud. Dat komt door die rots. Die beïnvloedt met zijn 400 meter hoogte het lokale weer, waardoor we in Gibraltar voor het eerst niet met een jas of trui verlegen zaten maar er om verlegen zaten. Die weersinvloed van de rots konden we goed zien toen we met de kabelbaan naar de top van de rots waren gegaan. Het leek wel of daar in de diepte een enorme teil met kokend water aan het stomen was wat gedeeltelijk over de rots heen sloeg. Aan die kant van de rots werd het zicht regelmatig geheel weggenomen door de wolken. Maar aan de andere kant had je een werkelijk fantastisch uitzicht op de rede van Gibraltar en op de vele schepen die daar voor anker lagen. Daarmee was het bezoek aan Gibraltar een hoogtepunt in de dubbele zin van het woord. 

 

 

 

Na Gibraltar reden we langs Tarifa naar het Noorden, dat aan de Atlantische kust ligt. De kust hier staat bekend om zijn schoonheid. Er zijn prachtige zandstranden. Er staat echter ook bijna altijd een stevige wind. Daardoor is het een waar eldorado voor wind-en kitesurfers. We hebben een paar locaties bekeken. 

 

 

 

 

 

 

 

Ik had in gedachten om op weg naar Cadiz eerst nog Vejer aan te doen. Dit was volgens de Capitoolgids de meest Moors aandoende van de Pueblo Blanca’s. Toen we langs de invalsweg naar Vejer echter een aardig aandoend hotel zagen liggen en we toch niet zo ver meer van Cadiz af waren, besloten om hier ons eerste overnachting te doen. Het hotel heette El Paso en zo zag het er ook uit. Het was een gezellig karakteristiek Zuid-Spaans familiehotel.

 

 

 

 

 

De oudere dame die de eigenares of beheerster was sprak geen woord Engels. En als je dan zelf geen woord Spaans spreekt is het best even lastig duidelijk te maken dat je eerst de kamer wilt zien. Maar het lukte en we waren niet enthousiast. Beetje muf. Maar ze had er nog een in de aanbieding en die leverde een hemelsbreed verschil op. En toch voor de zelfde prijs van € 55 inclusief.

Toen we ons geïnstalleerd hadden gingen we met de auto naar het dorpje, dat ongeveer 1,5 km hoger tegen de berg aan lag. Via een buitengewoon steil weggetje bereikten we een alleraardigst dorpspleintje. Nu had ik al eerder de auto ergens neer willen zetten, maar dat was niet gelukt. Het parkeren is de grootste deel in dit soort plaatsjes. Vooral als alle autochtonen zo’n ding bezitten en daar ook nog eens voortdurend mee achter je aan rijden. En zijn durven veel harder in die steegjes dan jij. Je voelt je gewoon een opgejaagd konijn. Op dat pleintje kon ik de auto al helemaal niet kwijt natuurlijk. We hebben even op een plek gestaan waar het niet mocht. Dat was lang genoeg om vast te stellen dat zich hier een buitengewoon exotisch ogend restaurant bevond: El Jardino del Califa. Ik heb toen Maja op het pleintje gelaten en heb de auto door het straatje naar beneden gemanoeuvreerd. Aan het eind daarvan was een klein parkeerplaatsje, waar eindelijk nog een plaatsje vrij was. Het was nog geen vijf minuten lopen. El Jardin de Califa bleek een verrukkelijke vondst. Zoiets vind je in je leven niet vaak. Het bestond uit een waar labyrint van gangetjes, trappen, patio’s, smaakvol ingerichte kelders. Alles in Arabische stijl. We konden helaas niet in de open patio zitten. Die zat al helemaal vol. Het ding was blijkbaar ook zeer in trek bij de lokale bevolking. Want een toerist kent dit ding niet. We hebben er ook verrukkelijk gegeten. Het was hier echt een verfijnde keuken. Gek dat we nu, precies een week later, al niet meer weten wat we er gegeten hebben. Wat de ambiance nog zeer ten goede kwam was de zeer specifieke muziek die je er hoorde. Niet Arabisch, niet Spaans, maar iets er tussen in met een klassieke uitstraling. Zeg maar Arvid Part op zijn Spaans. Een eetavontuur om niet licht te vergeten. 

Dat gold vervolgens echter ook voor de rit naar ons hotel. Ik schreef al dat dit restaurant een soort labyrint was. Zo had het bijvoorbeeld zeven uitgangen. We kwamen daardoor door een ander uitgang als waardoor we naar binnen gegaan waren. En daarmee kwamen we ook in een ander straatje uit. Nu leek mij dat geen bezwaar, ook al was het intussen helemaal donker geworden, want bij het parkeren had ik opgemerkt dat er een soort ringweg rond het dorpje leek te lopen. Als je je dus maar consequent naar de buitenkant van het dorpje begaf, liep je daar vanzelf tegenaan aan en als je die ring dan afliep kwam je vanzelf bij je auto. Zo hadden we in Evora indertijd ook onze hotel weer gevonden. Trouwens, het was hier maar een paar honderd meter. Toch kwamen we gek genoeg niet bij die vermeende rondweg.  Dan maar het eerste straatje rechtsaf slaan om in dat straatje te komen dat wel naar die parkeerplaats liep. Maar het leek verder dan we dachten. Na een tijdje kwamen we echter inderdaad op een parkeerplaats. Gek, maar deze zag er heel anders uit en onze auto stond er niet. Ook hier leek het wel op het einde van het dorpje. Verontrustend, want welke klant moesten we nu verder. We liepen nog maar eens een straatje door. Dat liep krom, zoals alle straten en steegjes hier en na de bocht zagen we tot onze verbijstering dat het dorpje veel groter was dan het zich eerst had laten aanzien.

Er was hier ook geen mens op straat. Pas een paar straten verder zagen we iemand en die vroegen we naar de naam van het restaurant. Want verder wisten we ook niets. Nou, uiteindelijk troffen we iemand die begreep waar wij heen wilden en de naam van dat restaurant ook kende. Die gebaarde ons met zijn armen welke richting het op was. En ja hoor, na de nodige hindernissen, op hert bekende pleintje terecht kwamen. Toen van daaruit door het goede straatje naar de auto. He, he, dat was dat. Maar toen moesten we het dorpje nog weer zien uit te komen. We konden immers niet de zelfde weg terug als heen, want alle straten zijn in dit soort plaatsjes eenrichtingsverkeer en dan nog kun je er soms maar amper door heen. Een ongeluk komt zelden alleen, zo bleek ook hier weer.

We begrepen nu ook waarom dit het meest Moorse plaatsje van alle Pueblo Blanca’s was.  Omdat Moorse plaatsen labyrinten zijn. Er zit geen verband tussen straten. Men heeft steeds maar nieuwe straatjes aan het bestaande geheel aangebouwd. Mede daardoor zit er ook geen enkele symmetrie in. Daarom raak je er zelfs met een kompas niet uit. Laat staan met een auto. En allemaal niet in het donker, waardoor je de weinige oriëntatiepunten die er zijn ook nog niet ziet. Maar het ergste was dat dit dorp alsmaar leek uit te dijen. Op en bepaald moment was het helemaal geen dorp meer, maar reden we over brede en drukke straten met veel mensen op de trottoirs. Nergens zagen we ergens verkeerswijzers. Anders hadden we naar de grote weg naar Cadiz kunnen rijden en vandaar af weer terug naar de afslag Vejer. Het begon gewoon op een thriller te lijken. We reden hier in een groot hotel Californië. Daar kon je wel in, maar je kwam er nooit meer uit. Zo was het hier ook. 

We waren gedoemd om hier tot de jongste dag door te rijden. Zo hebben we toch tenminste een half uur gereden. Tot we allebei de vertwijfeling nabij waren. Toen reden we ineens dat pleintje van in het begin op. Vraag niet hoe het kan. De boze droom was voorbij. Vanaf dat plein was het een zacht eitje, want daar kon je wel de zelfde terug als we heen gekomen waren. Hotel California had toch een uitgang.

 

Zondag 16 oktober

Vandaag hebben we een prachtige wandeling gemaakt door het Parque Natural de Barbate. Dat is een paar kilometer van Vejer vandaan. Het ligt aan de kust. Een beetje vergelijkbaar met dat mooie Parque Naturel in Toscane, de Maremma. Er liep een pad vlak boven de kust aan de rand van een prachtig bos dat overwegend uit parasolachtige pijnbomen bestond.

 

Ook een paar honderd meter van de kust af was het prachtig om te wandelen. Niet in de laatste plaats door de fraaie lichtval.

 

 

 

 

 

In dit Nationale Park kwamen we op enkele plekken langs het pad dat langs de klifkust liep uitbundig bloeiende cactussen tegen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In schril contrast met de schoonheid en ongereptheid van dit park stond de deerniswekkende rotzooi die de bewoners van Barbate van hun omgeving hadden gemakt. Hier leek het huisvuil massaal in het aangrenzende bos gedumpt. De inwoners van Barbate kun je dus het beste barbaren noemen. Misschien dat het dorp daarom ook zo heet.  

De middag van die dag hebben we Cadiz bezocht. Dat was ongeveer 50 km rijden. Die stad viel ons niet mee. Volgens veel mensen zou het een zeer mooie en sfeervolle stad zijn. Het zou de oudste stad van Europa zijn, gesticht nog door de Feniciërs. Daarom hadden we een hele oude sfeervolle haven verwacht met een bijbehorend havenkwartier. In plaats daarvan zagen we in een haven die veel op de Botlek bij Rotterdam lijkt een enorm cruiseschip aan een kade liggen. Verder was er niest van een haven te bekennen.

 

We hebben vervolgens de in de Capitoolgids aangeduide hoogtepunten van de stad opgezocht. De voornaamste daarvan was het Plaza San Juan de Dios, het 16 e eeuwsche met palmen omzoomde plein, van waar je uitkijkt op de haven.

Omdat de omgeving van dat plein in onze ogen niet veel schoons te bieden had – integendeel de stad maakte een beetje een shabby indruk- gingen wij uiteindelijk op het enige terras van dit zo geprezen plein zitten. Ook dit terras was een beetje shabby. De bediening was nonchalant. In het toilet was geen water, geen papier en er was geen water in het closet. 

 

 

 

Een nieuwe ervaring voor ons waren de bedelaars die de gasten aan het terras afwerkten. Ook de directe omgeving van Cadiz was geen opsteker. We reden langdurig door een uitgestrekt havengebied en de weg terug naar Vejer was ook niets bijzonders. Cadiz was dus een regelrechte teleurstelling. De tweede dag die we voor Cadiz gepland hadden hebben we dus geschrapt. Goed dat we geen hotels van te voren gereserveerd en betaald hadden. Terug in Vejer hebben we opnieuw in El Jardin del Califa gegeten, dit maal in de tuin zelf, omdat we gereserveerd hadden. (Zie www.grupocalifa.com)

Nog wel een mooie ervaring in Cadiz was ons bezoek aan de kathedraal. Er was daar toen net een belangrijks dienst gaande. De hele kerk zat vol en wij hadden een mooi plaatsje ergens achterin. Zo heb ik het in mijn leven mogen meemaken dat er op een meter van mij vandaan een bisschop met zijn  gevolg kwam langs schuifelen. Ik durfde hem niet aan te kijken, omdat ik mijzelf er wel erg toeristisch vond uitzien. Maar Maja zag hem wel aan en vertelde mij even later opgetogen dat hij ons beiden gezegend had!

 

Maandag 17 oktober, Medina Sidonia

Deze dag hebben we grotendeels besteed aan de reis naar Sevilla. Onderweg naar Medina Sidonia kwamen we door een onaantrekkelijk landschap. Vrijwel vlak en bijna kaal. Blijkbaar was dit een landbouwgebied en waren alle gewassen geoogst, zodat het land braak lag. Opvallend waren de vele windmolens , die hier in een wild verband over het land uitgewaaierd  stonden en waarvan  er vele niet draaiden, ondanks dat er een stevig wind stond.

Maar het plaatsje Medina Sidonia zelf was een verrassend intermezzo. Maja wilde daar graag, hoewel het wat om was, een kijkje nemen. Gewoon uit nieuwsgierigheid, vanwege de naam. Misschien dacht ze tante Sidonia daar tegen te komen. Maar Pieter en Janneke hadden er ook gelogeerd. Nou ja , en de aanvoerder van de Spaanse Armada was een zekere Medina Sidonia geweest wist ik me te herinneren. Redenen genoeg dus om er even langs te gaan. Het bleek een hartstikke leuke plaats te zijn.

 

 

 

 

 

We hebben zeker een uur doorgebracht op het terras van een schitterend gelegen restaurant vanwaar je een fraai uitzicht hebt op de rest van het stadje en de wijde omgeving.

 

 

 

 

 

 

In de zon kon je lekker de gebraden haan uithangen, maar uit de zon was de harde wind ongezellig. Dat brengt me op de vele windmolens die we onderweg gezien hebben. Daar bij Tarifa hadden ze allemaal gedraaid. Maar hier in de buurt stonden de meest werkeloos, terwijl het behoorlijk hard waaide. Daarbij vormden ze niet bepaald een harmonische bijdrage aan het landschap.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een leuk intermezzo in Medina Sidonia was ook toen we in een elegant aangeklede straatje even een besmuikte blik  in een particuliere patio wierpen. De bewoners bleken aanwezig en  wenkten ons dat we gerust even konden kijken. Ze waren namelijk apentrots op hun tuin, want die had van  het plaatselijke comite zojuist een prijs gekregen. En dat er nu toeristen uit het verre Holland naar kwamen kijken maakte hun dag helemaal goed.  Daardoor zag ik kans om opnieuw een foto van een oud paar te maken om die aan mijn verzameling foto’s van  oude met elkaar vergroeide echtparen te voegen.

 

Dinsdag 18 oktober, Sevilla

Vandaag onze eerste dag Sevilla. Spreek uit Subieja. Ik vroeg vanochtend de route naar Sevilla. Ze verstonden me eerst niet. Vrijwel niemand spreekt hier ook maar een woord Engels. We vragen ons dan ook af wat Spanje eigenlijk in de EU moet. Dat komt door alles wat we gisteravond hebben moeten doorstaan om een dak boven ons hoofd te krijgen. Nog nooit heeft dat zo’n onvoorstelbaar gezeik opgeleverd als gisteren. Op een gegeven moment hebben we overwogen om in godsnaam maar weer naar de geciviliseerder Costa del Sol te rijden. 

Voorbij Medina Sidonia, op weg naar Sevilla, werd het landschap er niet mooier op. De bevallig glooiende heuvels van de Costa del Sol kwamen hier niet voor. Het was hier vlak bruin bouwland. Misschien heel vruchtbaar, maar toeristisch zonder waarde. 

Wij hadden in gedachten om een dorpje aan een mooie kant van Sevilla op te zoeken voor ons onderkomen. Dus in de omgeving van de Quadalquivir naar wij dachten. Deze zomer nog in Hongarije hadden er aan de Donau tal van plaatsjes gelegen waar je aangename plekken voor een nachtje logeren kon vinden. En in Oostenrijk en Zuid-Duitsland staan de hotels en pension zo wat zij aan zij. Ook in Frankrijk nooit een probleem gehad om een plek voor de nacht te vinden.

Maar hier was dat anders. Toen we Sevilla inmiddels tegen een uur of zes bereikt hadden en we door een paar plaatsen langs de rivier reden bleken dat voorsteden van Sevilla te zijn en daar was niet veel fraais aan. Elke zweem van toeristische activiteit leek hier afwezig. Langs de weg bijvoorbeeld geen enkele aanduiding van een hotel. Er was zelfs geen spoor van een shabby motel. In Amerika heb je aan elke uitgaande weg tenminste een motel. Hier hebben we de hele vakantie geen motel gezien. Kennen ze hier niet. We kwamen zelfs uitgestrekte bedrijventerreinen.

Ten slotte zagen we dan iets wat op een hotel of restaurant leek. Hier was echter geen levende ziel te bekennen, terwijl alles overal altijd propvol met auto’s staat. Toen ik toch  even ging kijken kwam er echter wel iemand tevoorschijn. Het communiceren ging zeer moeilijk. Hij begreep dan wel dat wij een hotel zochten en ik begreep dat hij er een wist, maar hij kon alleen met wat armbewegingen de richting er naar toe duiden. Daar kon ik natuurlijk niets mee, want het was nog wel even een plaats.

Waar wij vervolgens ook niks mee konden was de Tomtom van Maja, die we toen gingen proberen. In principe kun je hier hotels mee opzoeken. Nu had TT er inderdaad een gescoord en na heel veel vijven en zessen kwamen wij daar aan. Bleek het een gribustent van de eerste categorie te zijn. Er liepen alleen autochtone kerels in en uit van wie er werkelijk geen ook maar een woord Engels begreep. Een goede les, als je naar dit deel van Spanje met vakantie meent te moeten  gaan: Leer eerst een behoorlijke mondvol Spaans.

Ook de receptioniste begreep niets van ons. Zij vroeg wanhopig naar onze paspoorten, maar wij wilden eerst de kamer zien. Omdat we haar dat niet aan het Spaanse verstand konden peuteren, zijn wij maar weer afgetaaid. Een paar straten verder heb ik nog een tweesterrenhotel gezien, maar ja, de buurt he? Je wilt daar gewoon niet gezien worden. Nog een poging dan, met opnieuw hulp van TT. We waren al danig opgelierd. Gelukkig maar dat meneer TT  heel monter blijft vertellen hoe we moeten rijden. Rijden we weer een of andere straat in waar je ’s-avonds in donker liever niet loopt en zegt hij na 80 meter opgewekt: Bestemming bereikt. Wat nou, bestemming bereikt ? Wie is er hier nu gek?

Voor alle zekerheid parkeer ik de auto met gevaar voor auto en eigen lijf op een wat vage plaats, omdat je hier werkelijk nergens even kunt staan en ik loop te voet het straatje nog eens op en neer. Niks hotel of iets wat er maar op lijkt. Het zou alleen kunnen dat een meubelzaak vroeger een andere bestemming heeft gehad, want er stonden veel horecaspullen in. Ik vrees dat de Spaanse crisis hier heeft toegeslagen en dat dit zijn invloed op de betrouwbaarheid van de database van TomTom niet heeft gemist. Maja had nog overwogen om de database voor € 65 op te waarderen, maar Peter Paul, onze deskundige in de familie op dat gebied, had zich afgevraagd of de ziel van Maja’s versie dat wel aan zou kunnen. Nou, dat zou toch een mooie boel zijn. Dan moet je na vijf jaar al weer een heel nieuw apparaat kopen? Ze had het dus  niet gedaan en nu zaten we met de gebakken peren. 

De keuze was nu om dan toch maar dat tweesterrenhotel te proberen of naar een andere plaats te rijden en daar iets te proberen. Het was intussen wel al acht uur en dus donker. We waren nu al een kleine twee uur aan het klooien. Maja had echter haar zinnen gezet op het hotel waar Pieter en Janneke gelogeerd hadden en waarvan ik het adres had. Dat zou vast wel een beter hotel zijn dan wat we hier gezien hadden. Maar dat was aan een heel andere kant van Sevilla, meer dan dertig kilometer hier vandaan. Nou vooruit dan maar en daar gingen we weer, opnieuw met de Tomtom. Nu naar een andere voorstad van Sevilla. Na een half uur kwamen we daar aan en toen begon onze nachtmerrie pas goed. Tomtom kwam er wederom niet uit.

En als het nou nog licht geweest was. Of als er daar in deze plaats tenminste iemand was die je in het Engels de weg kon wijzen. En als het daar niet een waar labyrint van wegen, steegjes, grote en kleine pleintjes met en zonder eenrichtingsverkeer geweest was, dan hadden we dat hotel misschien in de loop van de avond nog wel gevonden. Maar dat was dus allemaal niet het geval.

Op een gegeven moment was Tomtom geheel dolgedraaid. Hij beweerde dat we op twee muren afstand van het hotel waren. Maar helaas, we mochten weer eens niet links afslaan en zo moesten we weer de halve stad rond om het van een andere kant te proberen. We hadden al drie keer gevraagd en al drie keer had men ons wel een bepaalde richting aangeduid, maar zonder een goede kaart, een goede zaklantaarn en met straten waarbij je geen namen kunt ontdekken, begin je niets. Aan geen van deze voorwaarden was voldaan. Ja, de zaklantaarn hadden we wel.

Toen we voor de vierde keer een gezin hadden aangeschoten en daarvan dan de jongste man, omdat die misschien een paar woorden Engels zou kunnen verstaan, leek het geluk ons echter weer toe te lachen. Spanjaarden zijn vaak aardige mensen en de jonge man begreep al gauw dat het geen doen was om met armgebaren uit te leggen waar het was. Het ging hier om een plaats van 66.000 inwoners zoals ik later heb opgezocht. En in de Spaanse stedenbouw zit geen enkel verband. Althans dat hebben wij nog niet kunnen ontdekken. Daar hadden we al een voorproefje van gehad in Vejer.

Godzijdank ging de hulpvaardigheid van deze jongen zo ver dat hij met zijn auto  voor ons uit ging rijden. Nu dachten wij dat het toch vlak in de buurt was na alle aanwijzingen van onze vreemde virtuele vriend Tom en van Spaanse Pedro’s. Hebben we nog zeker tien minuten lang achter die jongen wel dertig stegen, straten en pleinen doorkruist en overgestoken. Wij kwamen zelfs buiten de stad. Net toen wij dachten dat deze autochtoon ons misschien naar een stille plek zou rijden om ons daar uit te schudden, kwamen we in het zicht van een groot hotel. Dat bleek inderdaad Hotel Oromana, dat van Pieter en Janneke dus,  te zijn. Nou, we konden de jongeman wel omarmen. Ik heb hem “amigo” genoemd, want dat herinnerde ik mij nog uit de dagen dat wij naar High Chapparal keken en daar gebruikten ze wat Spaanse uitdrukkingen.

Een pond lichter van opluchting betraden wij de receptie. De kans dat het hotel vol zou zijn leek mij miniem. Het was maandagavond en we waren toch buiten het hoogseizoen. Maar tot onze verbijstering verkocht de receptionist ons nee. Gvd, moesten we nu om negen uur deze avond nog weer op tjak? En waar was dan in godsnaam in dit vreselijke oord nog een ander hotel? Onze receptionist wist er wel een en was op ons verzoek bereid te bellen of die nog wel plaats hadden. Dat was het geval en hij reserveerde namens ons een kamer. Dat was in hotel Sandra. Dat klonk al bekend.

Maar daarmee waren we er nog niet. Hij kon niet precies uitleggen hoe of we moesten rijden. Maar het was niet ver, zei hij, een minuut of vijf. Ja, hallo zeg, met de auto kun je in vijf minuten wel twee kilometer of meer rijden in een stad en kun je wel weer dertig straten, stegen en ander obstakels moeten nemen. Dus dat werd opnieuw vragen en nog eens vragen. Na elke uitleg van iemand die ons leek te begrijpen en met zijn armen zwaaide meenden wij dichter bij ons doel te komen. Maar na nog eens een kwartier weer langs heg en steg te zijn geploeterd, voortdurend achtervolgd door achterliggers die harder wilden dan wij terwijl er nergens een gaatje in de schier onafzienbare rijen kleine autootjes langs de kant van stegen en straten was waar we even in konden duiken of uit konden stappen om maar weer iemand te vragen, zag ik ineens een politieauto.

Aha, de Guarda civil.  Ik stop abrupt, stap uit en trek hun aandacht. Zij spreken natuurlijk ook geen Engels. Maar de naam Hotel Sandra begrijpen zij wel en ook dat ik hen aangeef dat zij mij er heen moeten brengen door voor ons aan te gaan rijden. En dat doen ze ook. Vervolgens hebben we nog een twintigtal straten, stegen, rotondes enzovoort moeten nemen en toen stopten ze en wezen een straat in, waar we de aanduiding ”Hotel Sandra” konden zien. Nou, de politie was onze beste vriend hier in Alcala de Gudaira.

En zo kwam er in de receptie van Hotel Sandra eindelijk  een einde aan onze nachtmerrie. Het was toen halftien. Vanaf het begin dat we Sevilla zagen liggen hadden we er drie-en-een-half uur over gedaan om onderdak te komen. Daarmee is dit deel van Spanje voor ons toch wel een behoorlijk achterlijk gebied. In Marokko waar we ook geweest zijn, spreken ze tenminste nog Frans. 

Hotel Sandra was een redelijk driesterrenhotel. De kamer was groot, maar nogal kaaltjes. Uitzicht op de straat. Aardig was dat ze een enorme zaal evenementenzaal hadden, die zeer geschikt leek voor flamencofeesten. De vloer bestond er namelijk geheel uit gepolijste geglazuurde grote plavuizen. Het bijbehorende restaurant was echter niet veel zaaks.

De volgende ochtend reden we met de auto naar het centrum van Sevilla en toen we naar ons idee dicht genoeg bij het oude stadshart waren hebben we de auto ergens geparkeerd. Er was natuurlijk nergens een plek en parkeergarages zijn toch nog een zeldzaamheid in Spaanse steden. Die moet je dan ook wel weten te staan. Toen we langs de toegang van iets reden wenkte een man ons en die schoof een hek wat verder weg, zodat er precies een plaats voor ons bij gemaakt werd. Hij wilde natuurlijk wel geld zien en vroeg hoe lang we er dachten te staan. Nou wisten wij veel wat er daar achter dat grote hek precies te zien was, dus wij zeiden twee uur. Dat was dan 3 Euro.

Bleek dat we bij het toegangshek naar de Plaza de Espagne terecht waren gekomen. Een werkelijk fantastisch groot en imponerend mooi complex.

 

 

 

 

Werkelijk schitterend vonden de op de muren aangebrachte mozaïeken tableaus die de provincies van Spanje moesten voorstellen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De ene was nog mooier dan de andere. Zodoende nam alleen al het bekijken van al die tableaux wel een anderhalf uur

 

 

 

 

 

 

Naast de Plaza de Espagne lag een mooi park. Een romantisch park, met fraaie waterpartijen en beelden, weelderig bloeiende struiken, exotische bomen en gelukkig ook een toiletgebouwtje. Want dat laatste hadden ze op dat prachtige Plaza de Espagne niet. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Als je het complex aan de andere kant verliet als waar wij aangekomen waren, dan bleek je al dicht bij de belangrijkste andere trekpleisters van Sevilla te zijn. Nou die parkeerwachter zouden we later als we ver over tijd weer terug zouden komen wel extra betalen, maar we gingen niet naar hem terug om nog eens twee uur te kopen.

 

 

 

 

Was het trouwens wel een officiële parkeerwachter. Hij had ons namelijk geen kaartje verkocht. Gewoon een handige jongen die ’s-morgens een paar plaatsen bezet houdt en daar dan vervolgens van  de toeristen geld voor vraagt. Dat zou het wel geweest zijn. Toen wij zes uur later terugkeerden was de man ook niet meer te bekennen geweest en konden wij als een van de laatsten gewoon wegrijden. Hadden we de hele dag voor drie Euro geparkeerd. De volgende dag waren we heel wat meer kwijt, toen we dan toch een parkeergarage hadden gevonden. 

 

De belangrijkste attractie van Sevilla is de grote kathedraal. Het bezoek hieraan was inderdaad een hoogtepunt van onze vakantie. Hij is niet alleen reusachtig van inhoud – het is qua volume de grootste kerk van de Christelijke wereld- maar ook qua schoonheid is deze kerk geweldig.

Als ik nu de drie mooiste kerken mag noemen van de vele honderden die ik ooit gezien heb dan zijn dat de Kathedraal van Sevilla, de kathedraal van Siena en de Frauenkirche in Dresden.

 

 

 

 

 

 

Het interieur was al even indrukwekkend als de buitenkant.

 

 

 

 

 

 

Onderweg naar de kathedraal waren we al langs de voormalige tabaksfabriek gekomen waar Sevilla ook om bekend staat. Tegenwoordig is het een universiteitsgebouw, maar vroeger werkten daar de sigarenrolsters, waarvan Carmen er een was. De Carmen van de opera Carmen dus. 

“s-Avonds hebben we na terugkeer in ons domiciliehotel Sandra gegeten. Ze hadden daar een dagmenuutje voor iets van € 12,50. Het kostte niet veel en het was niet veel. Daar zouden we de volgende avond niet weer eten. We hadden toen al besloten om niet alsnog een ander hotel te zoeken, bijvoorbeeld via de toeristenservice van Sevilla. Het was op zichzelf geen slecht hotel en nu we het vanuit Sevilla tamelijk gemakkelijk hadden kunnen vinden hadden we geen zin om nog eens opnieuw vast te lopen.

 

Woensdag 19 oktober

De volgende ochtend begaven wij ons naar het restaurant van hotel Sandra. In principe gaan wij altijd zo ver mogelijk van de televisie vandaan zitten, want wat heb je aan die herrie. In de meeste Spaanse restaurants ontkom je er echter niet aan. We liepen dus naar het andere eind van het restaurant.  Maar daar kwamen we heel gauw van terug. Er kwam ons hier namelijk een tsunami van geluid tegemoet. Wat bleek? Aan het einde van het restaurant dat grotendeels langs de bar liep verbreedde de ruimte zich tot een soort kom en die zat vol met vrouwen. In de gauwigheid telde ik er een stuk of acht.

Ze zaten aan een grote tafel en ze scheurden zo te horen alle acht of negen tegelijk hun snavels open. Het gevolg was een werkelijk oorverdovend gekwetter, waar elk ander geluid in verdronk. Het zou absurd zijn om hier een tafel te nemen, want we zouden  geen woord  met elkaar kunnen wisselen, zo erg was het. Boven het gekakel gierde af en toe het espressoapparaat en als je goed luisterde hoorde je achterin waar wij vandaan kwamen het geluid van de treurbuis hoog tegen de muur.

Ik ben jaren geleden eens met Ina naar een voorstelling van Tina Turner in het Thialf stadion in Heerenveen geweest en als je daar midden in die ruimte stond kreeg je het op je borst van de enorme decibelgolven die de luidsprekers tegen je aan kwakten.  Hier kreeg je het wel niet op je borst, maar leek het of je oren er af vlogen. Verschrikkelijk. We struikelden bijna over elkaar in onze haast om rechtsomkeert te maken en weer naar het andere eind van de pijpenla te hollen, waar de tv stond.

Eenmaal gezeten  vroeg ik me af van welke planeet die wezens daar aan het andere eind waren. Hoe ter wereld kunnen mensen zo met elkaar converseren? De verklaring voor dit onaardse gebabbel is bedacht ik dat niemand naar elkaar luistert, maar dat elk zijn eigen verhaal uitschreeuwt. Net zoals een paar dozijn mussen op een tak dat doen. Of luisteren die wel naar elkaar? Alleen degene die boven de rest weet uit te komen kan de illusie hebben dat er even naar haar geluisterd wordt.

 

En zo is Carmen van de opera ontdekt. Dat ging zo. In Sevilla stond indertijd een tabaksfabriek. Daar werkten toen honderden vrouwen , die de tabak tot sigaren rolden. Zij waren de sigarenrolsters van de tabaksfabriek. Net zo iets dus als de meisjes van de suikerwerkfabriek van Verkade. In die tijd werd er nog niet veel geschaft.  Maar in die tien minuten dat er geschaft werd en ze allemaal tegelijk bijeen kwamen in een veel te kleine ruimte moest je natuurlijk nog een veel grotere keel kunnen opzetten als hier in dit restaurant om gehoord te worden. En zo is Carmen ontdekt. Tenminste , volgens mij. Deze ervaring was voor ons reden om de volgende ochtend wat eetbare spullen op onze kamer te nuttigen.

 

 

 

De tweede dag in Sevilla was wat minder geweldig dan de eerste. Het idee was om eerst een brokje cultuur tot ons te nemen in de vorm van het Museo de Bellas Artes. Volgens het boekje zou dit na het Prado in  Madrid een van de mooiste collecties Spaanse schilderijen bezitten. Met onder andere schilderijen van El Greco. Maar die hele Griek hebben we niet gezien, omdat van de 14 zalen de drie met de meest moderne schilderijen niet toegankelijk waren.

 

We hebben dus overwegend religieuze kunst gezien en dat ken ik nu wel zo langzamerhand. Maja denkt daar als goede Katholieke wat anders over, maar ik hoef niet altijd maar weer die zogenaamde maagd met haar kindje te zien en de heiligen zus en zo. En dan die belachelijke voorstellingen van God de Vader, die als een aardige opa wordt afgebeeld en op een wolk zit. Ik vind het eigenlijk wel goed van de Moslims dat ze geen afbeeldingen van mensen toestaan, tenminste als het om goden gaat. Het mag dan misschien wel knap geschilderd zijn, maar het onderwerp moet je ook aanspreken. Omdat het werkelijk interessante deel van het museum gesloten was, zag je er ook maar weinig bezoekers, ondanks dat ze de entreeprijs tot gratis verlaagd hadden. Dat zegt al genoeg. Toch heb ik wel een aantal objecten gefilmd. 

 

 

 

Als tweede doel hadden we het Alcazar op ons programma staan. Maar blijkbaar is dat niet veel bijzonders voor de Sevillianen, want ze hebben niet de moeite genomen om het in hun stad aan te geven, zoals bijna elke Europese stad doet die zichzelf hoog in het toeristische vaandel gehesen heeft. We konden het op de plattegrond van de stad wel ongeveer traceren, maar het was verrekte lastig het gebouw in het echt te vinden. Terwijl we er vlak bij moesten zijn.

We zijn er uiteindelijk helemaal omheen gelopen, hebben zelfs toen nog enkele malen moeten vragen en kwamen pas rond vijf uur bij de ingang, die schuin tegenover de kathedraal bleek te liggen. En om vijf uur was het “cerrado”, gesloten. De openingstijden vormen een ware crime in Spanje. Als je niet een overzicht bij je hebt wanneer welk museum geopend en gesloten is, stoot je geheid meermalen je neus. Heel vervelend is dat veel instellingen tussen één uur en half vijf dicht zijn. Dan is er blijkbaar de siësta van de ambtenaren.

Dat maakten we mee in Granada waar we vanwege de regen een klooster wilden bezoeken. Komen we daar om even over tweeën aan. Bleek het tot halfvijf te zijn gesloten.

Gelukkig waren er nog verscheidene andere mooie zaken en taferelen in deze stad te zien.

 

 

 

De tweede dag in Sevilla hebben we een interessante  rondleiding door de arena meegemaakt. 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vlak bij de Arena lag aan de Quadalquivir de oude Torre del Oro. Oorspronkelijk was dit een uitkijktoren uit de 13e eeuw. Later fungeerde die als gevangenis en als bergplaats voor kostbaarheden uit Indië.

 

 

 

 

 

 

Omdat we liever niet weer in donker naar dat gat waar ons hotel lag wilden rijden besloten we in de omgeving van hotel Sandra een eetgelegenheid te zoeken. Dat deden we met mijn laptop. Zo vonden we op loopafstand een Italiaans restaurant, de Monna Lisa. Met behulp van de plattegrond van Google hebben we precies opgeschreven hoe we moesten lopen. Het zou niet meer dan tien minuten vragen hadden we het idee. Nou, we konden het natuurlijk toch weer niet vinden en dus werd het weer vragen en verder we weer van steeg naar straat verwezen. Toch kwam het alsmaar niet in zicht. Ten slotte klampten we iemand aan en die wist te vertellen dat het niet meer bestond. Ja, dat kan natuurlijk ook nog. Ik wilde vervolgens de zelfde weg terug, maar Maja meende iets herkend te hebben en toen bleken we al vlak bij hotel Sandra te zitten. Die avond hebben we het avondeten er maar bij laten zitten. Er was in deze plaats gewoon geen aanvaardbare hap te krijgen, ook al wonen er 66.000 mensen.

We hebben Sevilla vervolgens gelaten voor wat het was- dan maar geen Alcazar, we gingen immers ook nog naar het Alhambra in Granada-  en zijn de volgende ochtend richting  Córdoba vertrokken. Hier deden wij onderweg een bijzondere ontdekking. Op zeker moment werd onze blik getrokken door een hoge toren waar een ongewoon fel schijnsel vanaf kwam. Het was blijkbaar een flink hoge toren, want het duurde wel een kilometer of tien tot hij van nabij in zicht kwam. Eigenlijk wilde ik dat geval wel van dichterbij gaan bekijken, maar er leek niet een weg naar toe te leiden van af de weg waar wij op zaten. Ik vermoedde dat het hier wel eens om een zogenaamde solar tower zou kunnen gaan. Toen ik dat de volgende dag op Google opzocht bleek mijn vermoeden juist. We hadden hier te maken met een belangrijk experiment op het gebied van zonne-energie. 

Het ging hier om de The Planta Solar 20 (PS20) in Sanlucar la Mayor. In de buurt van Sevilla. Op dit moment is dit de krachtigste zonnetoren van de wereld. Deze levert zijn vermogen dank zij draaibare spiegels op de begane grond die hun zonlicht reflecteren op het bovenste stuk van de toren. Dit was dus het doordringende schijnsel wat wij zagen. Die spiegels heten heliostations. In totaal staan er in het gebied rond de toren 1255 van die heliosations, elk met een oppervlak van 120 m2. De toren is 165 m hoog en bovenin wordt de geconcentreerde zonnehitte omgezet in stoom die een generator aandrijft. Als de installatie in 2013 gereed is kan hij 300 MW leveren, wat genoeg is voor de 180.000 huizen van de stad Sevilla.

Op de zelfde route zagen we ook een paar keer zonne-energie-akkers. In plaats van tabak of olijfbomen had de boer zijn land gebruikt om er eindeloze rijden zonnepanelen op te plaatsen. Dat lijkt een betere oplossing dan die windmolens, die het landschap vaak sterk aantasten en die lang  niet altijd blijken te draaien, ook als het waait, zoals we dat eerder gezien hadden.

 

Donderdag 20 oktober

Cordoba

Via mijn laptop en de Wi-Fi in hotel Sandra hadden we hotel Oasis in Cordoba uitgezocht en gereserveerd. Dit hotel kreeg goede recensies van gasten en het lag op loopafstand van het oude centrum van de stad. Bovendien kostte het maar € 60 per nacht. In het hoogseizoen deed de kamer die wij kregen maar liefst € 170. We hadden dan ook bijvoorbeeld een balkon. De mensen bij de receptie waren buitengewoon voorkomend en gaven ons ongevraagd reeds allerlei tips. Zoals enkele goede eetgelegenheden als het restaurant Pepe.

Dit keer werkte onze Tomtom wel goed. Alleen op het eind haalde hij een stunt uit. We reden namelijk midden op een drukke rotonde toen hij opgewekt aankondigde dat onze bestemming bereikt was. Maar juist het laatste stukje was het nog even zoeken. Na ons geïnstalleerd te hebben gingen wij te voet naar de ville historique van Cordoba en bereikten na een minuut of twintig de Ponte Romana.

 

Vandaar had je een prachtig zicht op de oude stad met als belangrijkste element de Mezquita. Die avond hebben we inderdaad gegeten in Restaurant Pepe, dat onze hoge verwachtingen ook geheel waar maakte. We werden hier naar het dakterras geleid, waar ze blijkbaar alle toeristen heen stuurden, want het zat er bijna vol met landgenoten. Het is grappig dat sommige landgenoten zich blijkbaar voor elkaar generen en elkaar dan ook zorgvuldig negeren. Maar ook hier in Andalusië lijkt het wel weer dat wij met onze landgenoten de meerderheid van de toeristen vormen. Maar dat is eigenlijk overal waar wij met vakantie heen gaan. Je verbaast je dan ook iedere keer weer bij terugkomst in Nederland dat het daar dan toch ook nog zo druk is. 

 

 

 

Bij terugkeer in hotel Oasis hoorden wij bij het betreden van onze gang iemand heel luid praten, eigenlijk was het meer schreeuwen. Onze kamer lag helemaal achter in de gang, maar bij de lift wist je al niet wat je overkwam. Het was niet te hopen dat de eigenaar van die stem, een kerel, ook achter in de gang huisde. Maar ja hoor, het kwam uitgerekend uit de verste kamer op de gang, die naast ons dus. Mijn god, wat was dat voor een idioot? Hij leek een telefoongesprek te voeren, dus we dachten dat het wel niet zo lang zou duren. Maar dat was verkeerd gedacht. Daarom liep ik maar eens naar de receptie om er melding van te maken, want de hele gang zou er last van hebben. We hadden bij de gastenrecensie namelijk ook gezien dat de gehorigheid van de kamers het enige minpuntje van dit hotel was.

De receptie, waar we voor het eerst ons in het Engels konden uitdrukken, pakte de klacht goed op en belde de man in kwestie. Hij bleek namelijk niet aan het bellen te zijn, maar aan het skypen. Nou als je weet hoe luid sommige mensen met hun mobiel een gesprek voeren, met skypen is dat nog harder. Hij had dus een laptop op zijn kamer en was met zijn vrouw of vriendin aan het skypen. Het was dat we geen Spaans verstonden anders hadden we haar antwoorden konden verstaan. Maar na de interventie van de receptie werd het minder. Later vernam ik van de receptie dat de man arbeider was op een of andere fabriek in de buurt en daar al drie maanden in dat hotel bivakkeerde. Ze gaven toe dat het een nogal apart figuur was. Vandaar ook dat hij helemaal aan het eind van de gang een kamer had denk ik. Hij was erg lichamelijk ingesteld kon je horen. We werden zelfs nieuwsgierig hoe hij er uit zien, maar die lol hebben we niet gehad. 

De volgende ochtend hadden we bestemd voor het bezoek aan de Mezquita. Dit zou zeker een van de hoogtepunten van onze vakantie worden nam ik aan. In een gevoel van grote verwachting kochten we de kaartjes en traden het heiligdom binnen. Het is moeilijk om de indruk die deze tempel van schoonheid op je maakt te beschrijven. Misschien het mooiste bouwwerk dat ik ooit in mijn leven gezien heb? In ieder geval solliciteerde het daar naar.

Net als de kathedraal van Sevilla wedijverden de grootsheid en de schoonheid ervan met elkaar. Wat het gebouw echt heel bijzonder maakte was dat in deze gigantische moskee een Katholieke kathedraal was gebouwd. De Christenen hebben Cordoba  al in 1236 terug veroverd, dat is meer dan 200 jaar eerder dan Granada , dat het laatste bolwerk van de moren in Spanje was.  Cordoba had toen bijna 500 jaar Moorse beschaving gekend. De veroveraars kregen toen de heidense ingeving om in de moskee hun eigen kerk te bouwen. Daar was toen vanuit de bevolking weliswaar veel verzet tegen geweest, maar Karel V, de toenmalige Spaanse koning, in wiens rijk de zon nooit onderging, zette zijn wil door. Pas toen hij zelf naar Cordoba was gekomen om het resultaat van zijn actie in ogenschouw te nemen, raakte hij zo onder de indruk van het overgebleven Moorse deel van het bouwwerk, dat hij spijt kreeg van de inbouw. 

Maar met deze ingreep is de Mesquite wel een prachtig symbool van hoe Islam en christendom naast elkaar kunnen bestaan of naast elkaar zouden moeten bestaan. Want qua schoonheid doen beide delen niet voor elkaar onder. De Katholieken hebben zich hier ook van hun beste kant laten zien. Prachtig waren bijvoorbeeld de geheel in zwart houtsnijkunst gemaakte koren. Maar niet alleen prachtig, ook heel imponerend vanwege hun afmetingen. Meer impressies van dit prachtige bouwwerk zijn in bijgaande videofilm verwerkt:  https://www.youtube.com/watch?v=xalCtdLiL_s

Dat imponeren speelde natuurlijk ook sterk bij de nieuwe machthebbers. Het moest imponeren. Eigenlijk vind ik dat wel een kenmerk van de meeste grote katholieke kerken, ze moeten de gelovigen imponeren. Voor God is natuurlijk niets mooi en groot genoeg. Maar tevens straalt zo’n gebouw ook de macht van de kerk uit. En als die macht wordt bedreigd, dan zal die macht met werkelijk alle middelen die macht trachten te behouden.

Dat hadden we de avond te voren kunnen vaststellen, toen we het museum van de Inquisitie bezocht hebben. Op nog geen steenworp afstand van de Mezquita. Als je de twee uitersten van wat de mens in het goede en in het kwade vermag dan moet je naar Cordoba gaan. De Mezquita is het summum van wat de mens in kunstzinnig opzicht vermag, waarbij het niet uitmaakt of hij moslim of christen is. 

Ik had gedacht dat in het museum het nodige over de achtergronden van de Inquisitie duidelijk gemaakt zou worden, maar het bleek in hoofdzaak een uitmonstering te zijn van de gruwelijke werktuigen te zijn waarmee men in die tijd ketters tot een herroeping van hun ”dwaalleer”  trachtte te brengen. Nog verwerpelijker was dat we lazen dat de Inquisitie gepaard ging met grote willekeur. Voor burgers was het vaak een middel om van vijanden of mensen waar zij een hekel aan hadden, af te komen.

In dit opzicht leek deze tijd nog het meest op de tijd van de Grote Zuiveringen onder Jozef Stalin. Ook toen kon je je buurman aangeven en was een in kwaadaardige gemeenschap afgelegde getuigenis al voldoende om een slachtoffer voor zijn leven ongelukkig te maken of een afschuwelijke dood in te jagen. Ik heb nog geen vergelijking gelezen tussen de Inquisitie en de Holocaust. Maar degenen die de martelwerktuigen bedienden moeten vaak ware sadisten geweest zijn. Officieel was de Inquisitie een kerkelijke rechtbank. Maar dan wel een rechtbank, die zich niet door het Christelijke evangelie van naastenliefde, het je vijanden lief hebben, liet inspireren. Het is niet duidelijk hoeveel slachtoffers de Inquisitie gemaakt heeft. De ene bron heeft het over 50 miljoen voor heel Europa in een periode van een paar honderd jaar, een andere bron heeft het over een aantal terechtstellingen in Spanje, het land met de meest strenge vorm van Inquisitie, van 700. 

De Mezquita dwingt tot een vergelijking met de Aya Sofia in Istanbul, die we ook gezien hebben. Daar is het het andersom gegaan. Constantinopel werd veroverd door de Turken en die hebben de Christelijke kerk daar toen omgebouwd tot een moskee. Maar het resultaat daarvan is heel wat minder geslaagd dan hier in Cordoba. Vooral van buiten is de Aya Sofia met zijn aanbouw van minaretten niet bepaald een harmonisch bouwwerk te noemen. Het mooiste aan de Mezquita vond ik het woud van boven op elkaar geplaatste bogen in rood en witte stenen. Dat had op mij als jochie dat postzegels verzamelde toen al een magische indruk gemaakt. En dat maakte het op mij als oudere man die daar nu tussen die bogen dwaalde, des te meer. 

 

 

 

Die avond hebben we opnieuw in restaurant Pepe gegeten en daarna zijn we naar de Flamencoshow geweest, waardoor de dag daarvoor een reservering hadden gedaan. Daardoor zaten we nu mooi vooraan en kon ik er goed een videootje van makelen. Volgens de receptie van ons hotel zou het de beste show in town zijn en dat wilden wij na afloop graag geloven.

 

 

 

 

Dit restaurant lag in de Joodse wijk de "Juderia", waar we een tijdlang heerlijk gedwaald hebben door de vele sfeervolle middeleeuwsche straatjes, op zoek naar de synagoge van Cordoba. Daarbij kregen we onderweg nog een uitleg van een Duitse gids bij het standbeeld van Maimonides, de Joodse godgeleerde, die hier in Cordoba gewoond heeft. Hij had onder de Joden de bijnaam van "Rambam". Deze gids wist dat onder de Amsterdamse joden vroeger de uitdrukking "Krijg de rambam"  ging. Dat betekende dat je een lastig iemand zo veel werk toewenste dat hij je voorlopig niet meer zou lastig vallen.Toen hij merkte dat wij Nederlanders waren kon hij het niet laten ons, toen wij ons weer losmaakten uit de groep,  de rambam toe te wensen. Hij riep het ons zelfs nog na. Daar hadden we alle drie lol om. Die Duitsers van tegenwoordig zijn aardige mensen en ze hebben ook meer humor dan vroeger.

{youtube}MAQHQCmLlUw&{/youtube}

 

 

 

 

De middag er op hebben we het Alcazar van Cordoba bezocht. Vooral de tuinen met bijbehorende waterpartijen waren zinnenprikkelend mooi. Verbazingwekkend hoeveel er hier om deze tijd van het jaar nog in bloei staat. Dat is toch wel een groot pluspunt van dit deel van Spanje.

 

 

 

 

 

 

 

De volgende ochtend hebben we nog de botanische tuin van Cordoba bezocht, wat een zeer leerzame ervaring is geweest. Kennen we eindelijk een aantal bomen en struiken wat beter.

 

 

 

 

 

Zoals de fraaie Eucalyptusboom en de dadelpalm. Leerzaam waren ook de tableaus waarop je kon zien in welke tijdperk welke flora overheersend was en hoe die flora zich ontwikkelde.

 

 

 

 

 

 

 

24 oktober

Granada

Die middag gingen wij op weg naar Granada. Het was een erg mooie route, vooral toen wij de uitlopers van De Sierra Nevada naderden. 

Ons hotel konden wij ook dit keer vlot vinden. Het was hotel Alhamar, een viersterrenhotel. Ook hier hadden wij ver onder de officiële kamerprijs kunnen boeken.

Jammer genoeg was het weer echter omgeslagen. Het was bewolkt en koud en er stond een stevige wind. Komt zeker door de Sierra Nevada dachten wij. Dat mooie uitzicht op de besneeuwde toppen waarop Granada zich vaak kan beroemen werd ons nu door de weersgesteldheid onthouden.

Misschien dat onze indruk van deze stad er ook door werd beïnvloed. We vonden het namelijk een wat middelmatige stad. De winkelstraten waar wij door heen liepen deden wat provinciaals aan. Nauwelijks meer dan Groningen. Maar Granada telt dan ook maar een kleine kwart miljoen inwoners. Er waren niet veel gebouwen die er echt uitsprongen.We hebben dan ook nauweliiks foto's van deze stad gemaakt.

De volgende dag was de regendag van onze vakantie. Het Alhambra hadden we van ons lijstje geschrapt. Toen we enkele dagen eerder hadden geprobeerd daar kaarten voor te reserveren hadden we bot gevangen. “Sold out” antwoordde de ticketservice. Daarom liepen wij deze ochtend nog maar eens naar de toeristenservice. Daar zeiden ze dat er op het ticketbureau altijd nog wel kaarten verkrijgbaar waren, maar dan moest je er ’s-morgens vroeg bij zijn. Wij wilden echter het risico op een neen niet lopen. We hadden ook al zo veel gezien.

Dat Alhambra dat konden we ons wel voorstellen hoe dat zou zijn. Net zo iets als het Topkapipaleis in Istanbul en dat hadden we al gezien. Het is zodoende alleen bij een wandeling langs het Alhambra gebleven, bij ondergaande zon. Daarvoor liepen we naar Albaicin, de tegen een heuvel gebouwde Joodse wijk van Granada. Daarachter lag ook Sacramento, de "Heilige Heuvel" dus  waar de grotwoningen van de zigeuners lagen. Ook vandaar had je een prachtig uitzicht op het Alhambra.

 

Een regelrechte opsteker in Granada was het tapasrestaurant La Cueva aan de Calle Reyes Catolicos 13. Een geweldig gezellig ding, waar het een doorlopend in en uitlopen was van allerlei mensen die daar na hun werk even een glas bier met zo’n tapas kwamen nuttigen. Wij hadden ons strategisch geplaatst en konden zo de andere aanwezigen allemaal goed gadeslaan. Het was leuk om te raden wie met wie wat had.

Het hele restaurant hing vol met grote gedroogde hammen waarvan er geregeld een naar beneden gehaald werd om te worden aangesneden. Voor de vele tapassen en halve porties die je er kon krijgen of die je er ongevraagd bij je drankje kreeg.

 

Een andere opsteker was het vrijwel naast ons hotel gelegen buurtcafé, waar je koffie, thee en kleine dingen kon krijgen. Mayerling heette het en het leek te worden gedreven door een vader en zoon. De vader was een onverstoorbaar kleine zwarte man, joods uiterlijk. Vooral vanwege de lekkere cake die je er bij de thee kreeg werden wij er gedurende ons verblijf in Granada vaste gast. Wij hebben er zelfs een keer gegeten. In het hotel zelf kon je natuurlijk ook eten, maar dan kwam je in zo’n groot onpersoonlijk aandoend zakenrestaurant. Daar moesten touroperators hun gasten maar droppen vonden wij. 

In het hotel hadden we  de eerste nacht last van rumoer bij ons op de gang. Het waren een paar meiden die meenden hun drukke en luidruchtige conversatie op de gang te moeten voortzetten. Toen het me al te lang ging duren ben ik de gang op gegaan en heb iets van ‘”silentium”” geroepen. Dat leken ze niet te begrijpen. Wat moet je dan zeggen?  Toch begrepen ze ook wel wat Engels, want toen ik zei van  ”be quiet” zei er een ”sorry”’ en was het een tijd stil. Maar daarna begon het weer en toen heb ik toch de receptie gebeld. Nou, die reageerden heel adequaat moet ik zeggen. Binnen een minuut hoorde ik dat er op hun deur geklopt werd en na het enthousiaste “come in” – ze dachten zeker dat ik er voor de deur zou staan, kregen ze daar toch de wind van voren. Ze werden als kleine schoolmeisjes minutenlang ferm toegesproken door de bovenmeester. In het Spaans natuurlijk, maar de toon waarop de man zijn boodschap deed maakte dat een vertaling niet nodig was. Het mankeerde er nog maar aan dat wij klappen hoorden vallen. De volgende keer zouden ze onverbiddelijk uit hun kamer gezet worden. Zoveel was wel duidelijk. 

De hoteldirecties zijn zich in het internettijdperk, waarin de meeste reserveringen komen van  gasten die eerst uitvoerig de recensies van andere gasten hebben gelezen, er maar al te zeer van bewust dat hun klandizie zeer afhankelijk is van de tevredenheid van hun gasten. Dat is grote winst.

 

25 oktober

Malaga

Ten slotte Malaga. Ook van Granada naar Malaga was het een mooie tocht. We reden via Motril, dat aan de kust ligt en vandaar naar Malaga. 

Het is volkomen onterecht dat Malaga in veel reisgidsen niet of nauwelijks genoemd werd. Het is zowel qua schoonheid als qua gezelligheid zeker vergelijkbaar met die drie Andalusische steden die elke touroperator in zijn reizen opneemt: Sevilla, Cordoba en Granada. Het wemelt in Malaga van de mooie gebouwen. De stad is bijzonder mooi aangekleed. Het plaveisel is in de promenades van marmer en zo schoon dat je er van lijkt te kunnen eten. De stad heeft een mooie haven, waar onder andere de ferry’s naar de Canarische eilanden aanleggen.

 

 

 

 

Het havenkantoor is van een buitengewone schoonheid en staat ten onrechte niet op de lijst van bezienswaardige gebouwen. Ook het interieur ervan is absoluut een kijkje waard.

 

 

 

 

Dan is er natuurlijk ook hier de kathedraal. Ook een must see. Mede vanwege de entreeprijs heb ik dat aan Maya overgelaten. De Spaanse kathedralen zijn ontegenzeggelijk allemaal heel fraai, maar het is na de zoveelste kerk wel meer van min of meer het zelfde. Je raakt wat blasé. Maar een feit is dat het wel vaak het meest imposante gebouw in een stad is. Want vier of vijfhonderd jaar geleden waren er nu eenmaal geen opdrachtgevers die zo rijk en zo machtig waren als de Katholieke kerk.

De kathedraal van Sevilla bijvoorbeeld is zo groots dat als ze dat vandaag de dag opnieuw zouden moeten bouwen het Spaanse begrotingstekort er nog minstens door zou verdubbelen. Het zou echt tientallen miljarden Euro’s vergen. En dat heeft toentertijd toch maar de bevolking van een stad en wijde omgeving moeten opbrengen. Zoiets kon alleen maar gerealiseerd worden dank zij een vorm van verlichte slavernij. Als je als gelovige je aandeel in de kosten niet voldeed kwam je niet in de hemel. 

 

 

 

Het was hier in Malaga ook een heel gezellige boel. Nergens hebben we zoveel mensen op straat zien eten als hier. Terwijl het hier toch niet echt goedkoop was. In het ding waar wij gezeten hebben betaalden we voor een glas ecologische wijn bijvoorbeeld € 4,50. En dan zat je nog niet eens op het centrale plaza.

Wij zaten hier omdat wij net waren teruggekeerd van het Alcazaba.

 

 

 

 

 

Dit is een groot Moorse vesting op de heuvel aan de oostzijde van Malaga. Het bevat tal van verrassingen in de vorm van rijk begroeide patio’s en uitzichtpunten, van waar je een geweldig zicht op de stad hebt. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ons hotel lag even buiten het centrum, hotel Da Vincci. Ook dit was een goed hotel. Je had er zijdelings een mooi uitzicht op de boulevard en de zee. Met de bus gingen we naar het centro historique met de oogstrelende winkel –en eetstraatjes.

 

 

 

 

 

 

 

 

Als laatste bezoekobject wil ik nog het museum van Spaanse schilderkunst noemen, waar we min of meer toevallig tegen aan liepen. Het was primair op de grote nationale schilders gericht en daardoor kreeg je een goed beeld van de Spaanse cultuur en leefwijze. Als je ze met de Nederlandse meesters zou willen vergelijken dan zag je in de werkstukken van  de Spaanse meesters vooral de warmte van de zon, de uitbundigheid van de flora  en de meestentijdse vrolijkheid van de personages, die een losse levensstijl tentoonspreidden.

 

In contrast daarmee staan vooral de mooie , maar wel sombere luchten van  de Hollandse meesters en de gestrengheid van de meeste van hun personages. Daarom is van het bezoek aan dit museum veel meer blijven hangen dan van aan dat andere museum in Malaga, dat van het veel meer internationaal gerichte Carmen Thyssen Bornemisza museum, dat we ook bezocht hebben. 

De volgende ochtend vertrokken wij om een uur of negen naar de luchthaven van  Malaga, waar wij voor de laatste maal de nodige aanwijzingen naar de Car Return misten en op een braak liggend terrein op dat best wel grote vliegveld belanden. Gelukkig hadden we een behoorlijke speling genomen en hoefden we ons vliegtuig er niet door te missen. Een paar uur later haalde Peter Paul ons van het vliegveld Eindhoven op, waar het voor de  verandering heel aardig weer was naar Nederlandse maatstaven. Dat hadden we precies drie weken eerder op de heenreis heel anders meegemaakt.  

Eelde,  3 november 2011