Familiegeschiedenis op Annerveenschekanaal

 

De Boerderij vroegerDenkend aan Annerveenschekanaal komt altijd dat kleine zinnetje van mijn vader in de laatste paar jaren van zijn leven, waarin hij dementerende was,  in mij boven: "Die schöne Tage sind vorüber". Ik had dat nooit eerder uit zijn mond gehoord. Dat herinnerde hij zich zeker uit de Duitse lessen op school toen hij in Annerveenschekanaal woonde. Van de jaren met ons herinnerde hij zich toen haast niets meer.
Annerveenschekanaal associeer ik  dan ook met gelukkige tijden van vroeger, toen onze ouders en ooms en tantes nog jong waren. Vandaar dit verhaal over Annerveenschekanaal. Het bestaat uit drie delen.

Opa Lambers met gezinOnderstaand deel gaat vooral over het leven van onze ouders in Annerveenschekanaal. In een volgend verhaal komt de geschiedenis van het dorp zelf ter sprake en in een laatste deel komt de geschiedenis van de Veenkoloniën waar het tweelingdorp Annerveenschekanaal- Eexterveenschekanaal onverbrekelijk deel van uitmaakt aan de beurt.
Annerveenschekanaal is de plaats waar drie generaties van onze familie geboren en of getogen zijn. Wikipedia besteedt amper 25 regels aan Annerveenschekanaal. Mogelijk omdat het dorp nauwelijks 400 inwoners telt (per 1 januari 2008). Eexterveenschekanaal krijgt van Wikipedia nog minder aandacht, slechts vijf regels. Het telde op 1 januari 2008 dan ook nog  minder inwoners als Annerveenschekanaal:227.

 


de brugafdraaister

 

Maar het huidige inwonertal is natuurlijk volstrekt geen criterium voor het historische belang van een plaats. Annerveenschekanaal en Eexterveenschekanaal vormen feitelijk een tweelingdorp, afgezien van het plaatsnaambord is de scheiding niet herkenbaar. Eigenlijk is het dus een Siamees tweelingdorp. Sinds een paar jaar staat vlak bij de kunstmatige grens een fraai bronzen beeld van een brugafdraaister. Herinnerend aan de vele turfschepen die hier in vroeger eeuwen langs voeren.

 


de brugafdraaister van Annerveenschekanaal

 


 

De scheiding is ongeveer in het midden van het Grevelingkanaal, dat loopt over een lengte van ongeveer 5 kilometer van Bareveld naar Kielwindeweer. Annerveenschekanaal en Eexterveenschekanaal bestaan feitelijk alleen uit de huizen en boerderijen langs het Grevelingkanaal.  
Aan de kop van het kanaal staat nog steeds de residentie van de stichter van Annerveenschekanaal, Lambartus Grevelinck, naar wie het kanaal genoemd is.

Over de geschiedenis van Annerveenschekanaal dus echter een volgend verhaal.


Lustoord of rustoord, of beide?
Annerveenschekanaal Annerveenschekanaal is tegenwoordig bijna een lustoord om te wonen, tenminste voor mensen die houden van dingen die niet voorbij gaan en graag wat afstand nemen tot de hectiek van onze nogal opgefokte maatschappij. Het stilstaande water van het kanaal, met hier en daar waterlelies, lijkt dat te symboliseren.


Vroeger, toen wij kind waren, zag je dat water alleen in het voorjaar en de zomer. In de herfst leek het echter meer op een vuile gletscher. Dan dreef er doorgaans een dikke laag stinkende brij afkomstig van de aardappelmeelfabieken, die campagne draaiden.  De stank benam je bijna de adem. Direct als je van Spijkerboor kwam kreeg je al last van je reukorgaan. De rokende schoorstenen van de aardappelmeelfabrieken zijn echter verdwenen.


Ondanks dat en dat is eigenlijk best wel vreemd is de welvaart van de bevolking flink toegenomen. De mensen hebben het zelfs zo goed gekregen dat zij steeds meer aandacht krijgen voor de historische architectonisch-culturele waarde van hun dorpen. Dat geldt zowel voor Kielwindeweer, dat in Groningen ligt als voor het Drentse Anner-en Eexterveenschekanaal.

Kielwindeweer

Ik heb dan ook al een paar keer een excursie georganiseerd door de veenkoloniën van Groningen en Drenthe. Beide keren een groot succes voor de westerlingen die ik er voor uitgenodigd had. De laatste keer ging het van Hoogezand via Tripscompagnie en Borgercompagnie, twee van de oudste Veenkoloniale nederzettingen, naar Kielwindeweer. Dat laatste heeft sinds een paar jaar de erkenning van cultureel erfgoed te zijn en is nu beschermd dorpsgezicht.

 

 

 

Kielwindeweer met boerderij van het veenkoloniale type

 

Annerveenschekanaal

 

 

Annerveenschekanaal

 

Toen wij vervolgens met ons gezelschap naar het idyllische Annerveenschekanaal reden en stopten bij het nog niet zo lang geleden geplaatste beeld van de brugafdraaister, durfde ik te verkondigen dat Annerveenschekanaal eigenlijk meer het predicaat beschermd dorpsgezicht verdiende dan Kielwinderweer.

Binnen een week werd ik bediend.  Op zaterdag 12 september 2009 kreeg Annerveenschekanaal het zelfde predicaat toegekend. Wat mij betreft geheel terecht dus.

 

 

 

 

 

 

 


Onze familie op Anner-en Eexterveenschekanaal

 

 

Eexterveenschekanaal en Annerveenschekanaal hebben drie generaties Lambers meegemaakt. De eerste was Gezinus Margus Lambers, de zoon van gemeenteontvanger Jan Lambers uit Gieten, die in de napoleontische tijd nog als "Garde d'Honneur" in Frankrijk en Duitsland heeft geopereerd, naar onlangs is gebleken.De lotgevallen van onze betovergrootvader Jan Lambers
Jan Lambers en zijn vrouw Margaretha Geziena Rikkers kregen acht kinderen. Gezienus Margus was de vierde zoon. Deze trouwde met Hillechien Hogenesch en kreeg bij haar vijf kinderen.


Mijn grootvader Jan Hinderikus was de jongste van de vijf. Hij had één broer , Thio en drie zusters, Margaretha, Jantje en Johanna. Johanna was getrouwd met Steven Steenge en woonde op de boerderij te Nieuw-Annerveen, vlak bij Spijkerboor. Later kwamen mijn oom Garrelt en tante Hillie daar te wonen. Hillie was de oudste dochter van Jan Hinderikus.
Gezienus Margus, geboren 21 augustus 1826 in Gieten,  kocht zich eerst een boerderij op Eexterzandvoort. Waarom hij boer werd is niet duidelijk. Als zoon van een gemeenteontvanger lag dat niet zo voor de hand. Meestal werd iemand boer omdat zijn vader boer was en hij de boerderij erfde, maar dat was met Gezienus niet het geval.

Mogelijk werd hij boer, omdat zijn bruid Hilligje Hogenesch erfdochter was. Hilligje was de dochter van Thie Hogenesch en Jantje Buiting. Thie Hogenesch was wel boer. In de Kwartierstaat Hogen-Esch  Kuipers staat namelijk vermeld: Thy Berend Hogen Esch , landbouwer te Gieten, geboren te Gieten op 27 mei 1801, wonende aldaar en overleden op 20 juni 1867 en getrouwd met Jantien Buitingh. Een jongere broer van Hillechien was Willem, geboren op 24 november 1840. Deze werd landbouwer/veehouder. Misschien kreeg Gezienus Margus via zijn schoonvader aardigheid in het boerenvak.
Hoe dan ook, hij begon dus in Eexterzandvoort te boeren.  Zijn eerste kind is daar ook geboren. Maar omstreeks 1855 heeft hij de boerderij op Eexterveenschekanaal betrokken. Het is interessant te weten of hij de eerste was die op deze plek ging boeren. Dat zoeken we nog een keer uit.


De nieuwe boerderij was van het Veenkoloniale type. Dat wil zeggen dat de deur in de voorgevel zit en dat ter weerszijden daarvan zich twee ramen bevinden. Bij de oudere typen had de voorgevel slechts twee ramen. In deze specifieke boerderij zaten links drie ramen en rechts een raam.

 

Op de boerderij  
de boerderij vroegerDe boerderij in Eexterveenschekanaal, waar alle kinderen van Jan Hinderikus en Maria Gebina geboren zijn. Gezienus Margus overleed 27 november 1880, op 54 jarige leeftijd, op tragische wijze bij een jachtongeval. Dat gebeurde doordat hij met een geladen geweer over een hek stapte, waarbij de haan achter zijn laars bleef haken en daardoor overging.
Onze grootvader Jan Hinderikus Lambers is op de boerderij geboren, evenals al zijn kinderen. Het is niet duidelijk waarom zijn oudere broer Thio de boerderij niet overnam, want die is ook boer geworden en ging in Kielwindeweer wonen, vlak bij de brug naar Annerveenschekanaal.Misschien konden vader en oudste zoon niet zo goed door een deur.


de boerderij nuJan Hinderikus heeft dus de boerderij van zijn vader overgenomen, ondanks dat hij niet zo naar het boerenbedrijf trok. Daarvoor had hij te veel andere interesses. Zo was hij onder meer raadslid namens Annerveenschekanaal in de gemeenteraad van Anloo. Ook in andere opzichten was hij een gewaardeerd lid van de kleine plaatselijke samenleving. Zo viel hem ooit de eer te beurt als eerste voor  Sinterklaas van de plaatselijke school op te treden.

 Uit het gedenkboek Annerveenschekanaal  (1):
"Opa  Lambers was blijkbaar een gewaardeerd lid van de gemeenschap, want toen in 1925 het "Neijoar lopen"  werd afgeschaft en besloten op school Sinterklaas te gaan vieren was Jan Lambers de eerste Sinterklaas die de school bezocht. Door de oudere kinderen werd hij echter herkend aan zijn "knipschoenen". De leerlingen wachtten Sint en Piet op bij de school. Daarna ging het in optocht naar café Borgers, waar de kinderen werden getrakteerd.

 

rentenierswoningVooral op latere leeftijd was Opa een belezen man. Zo wist hij bijvoorbeeld eens te vertellen dat er in zijn tijd al zoveel Chinezen waren dat als deze in rotten van drie de zee in zouden lopen er nooit een eind aan die rij zou komen, zo snel groeide die bevolking aan. Toen zijn oudste zoon Gezienus de boerderij overnam, zijn opa en oma gaan wonen op Annerveenschekanaal in een fraaie rentenierswoning.

Daar is Opa Jan Hinderikus  op 18 december 1946 na een hartstilstand, op 79 jarige leeftijd  overleden. Onze oma, die acht jaar jonger was en hem bijna dertig jaar heeft overleefd,  heeft  daar nog ongeveer tien jaar gewoond en is toen verhuisd naar Assen. Eerst in een particulier pensioen van de familie Witting, gelegen aan de Beilerstraat (nr 59). Daarna is zij naar het verzorgingstehuis de Boshof gegaan waar zij op 30 augustus 1965 is overleden, 89 jaar oud. Zij is op Nieuw Annerveen begraven.

 

brug naar de boerderijOp zeker moment is de boerderij overgegaan op zijn oudste zoon, Gezienus Margus, die getrouwd was met Luchientje Vos, thans nog in leven en woonachtig in Annen.

Vroeger kwamen wij, als neven en nichten, geregeld logeren op "de boerderij`, zoals wij het noemden.  Daar zijn natuurlijk heel wat verhalen over te vertellen. Zoals onderstaand dat ik van mijn zussen heb meegekregen.

Marijke en Marjan zijn nog wel eens naar ooms en tantes op vakantiebezoek geweest. Wij woonden zelf dan wel met uitzicht op een weiland, maar het echte platteland hebben ze mogen meemaken op de boerderijvakanties bij oom Gezienus en bij tante Luchientje en bij oom Garrelt en tante Hillie. Vooral Marijke en Marjan logeerden daar geregeld tijdens de buitenlandse reizen die de rest van de familie aan het maken was.

 

Vroeger pasten we nog met z'n allen, zeven man dus, in de VW kever, maar later moesten de jongsten thuisblijven. "Vooral de nichten Greta en Marietje van tante Hillie genoten van onze bezoekjes en wasten ons in een grote teil naast de koperen pomp in de keuken. We moesten ook bessen plukken en andere klusjes die we leuk vonden.

Onze neef Hans van oom Gezienus, waar Marijke en Marjan allebei een beetje verkikkerd  op waren, nam ons wel eens mee op tochten met paard en wagen. We mochten ook op de pony rijden die voor de boerderij stond naast een hoge hooiberg.

Oom Gezienus had een valse waakhond die de hele dag aan de ketting lag maar s'-avonds bij het eten onder de tafel lag. Marjan heeft hem helemaal tam gekregen en lag er op een bepaald moment mee in het hondenhok. Ze bereikte dit door hem hapjes toe te dienen. Als waakhond stelde hij daarna waarschijnlijk niet veel meer voor.

We moesten daar helaas ook pap met vellen eten, tot kotsens toe. Maar je mocht niet eerder van tafel tot het op was. Wel streng. Ook een avontuur als klein kind: Door het varkenshok lopen."

zelfbinderZelf heb ik er op wat latere leeftijd ook nog heel wat getoefd. Eerst als vakantiewerker. Dat was toen nog het echte ouderwetse boerenwerk. De oogst binnenhalen. Jammer dat we daar geen foto's van hebben. De oogst, dat was de graanoogst. Vooral rogge en haver dacht ik. Daarna werd het gemaaid met een zogenaamde zichtmachine of zelfbinder. De schoven die deze door een tractor aangedreven machine uitwierp moesten met mankracht nog op zogenaamde hokken worden gezet. Dat was om het te laten drogen.

Als het graan voldoende gedroogd was kon het worden binnengehaald. Dat ging met tractor en wagen. De schoven gooide je met een riek op de wagen. Bij de boerderij moest het dan weer worden afgeladen. Een tijd later kwam dan de dorsmachine.

                                                                                                                                  Oogsten met de zelfbinder

Daarna kwamen de combines, de maaidorsers,  die op het land tegelijk oogsten en dorsten.  Maar in onze tijd moesten de schoven nog naar de boerderij gereden worden en daar werden ze dan gedorst. We hebben het dan over de jaren vijftig. Als het graan voldoende gedroogd was kon het worden binnengehaald. Dat ging met tractor en wagen. De schoven gooide je met een riek op de wagen. Bij de boerderij moest het dan weer worden afgeladen. Een tijd later kwam dan de dorsmachine.

Later ging ik als student ook graag af en toe naar de boerderij om een extraatje bij te verdienen. Dan kwam ik een dag of wat of een week ploegen. Met de tractor uiteraard, want de tijd van paarden was allang voorbij, helaas, want om met paarden te ploegen zou ik denk ik wel mooier gevonden hebben.

Toch had je ook met een tractor wel binding met de natuur. In de eerste plaats natuurlijk met weer en wind, want ik geloof niet dat ik toen overdekt zat. Leuker was de levende sliert meeuwen die je altijd achter je aan kreeg. Want je woelde heel wat dierlijk leven naar de oppervlakte. Allemaal van die lichtschuwe beestjes die een dankbare prooi vormden voor de krijsende witte rovers, die je ook achter je aan kreeg, meeuwen dus. Dat ploegen kon je heel relaxed doen. Je kon je gedachten er bij de vrije loop laten. Je moest alleen oppassen dat je niet te dicht langs de toen nog open liggende wijken reed en onder de dan omkiepende trekker terecht kwam. Daar zijn ernstige ongelukken mee gebeurd.

 

LoksverloatMijn baan als sluiswachter op Loksverloat

Trouwens, ik ben nog eens een aantal maanden in de kost geweest bij oom Gezienus en tante Luchientje op Eexterveenschekanaal, omdat ik de tijd tussen mijn eindexamen van de HBS en het begin van mijn diensttijd moest opvullen en er, waarschijnlijk via Oom Gezienus achter kwam dat de stad Groningen tijdelijk sluiswachters kon gebruiken. De Stad Groningen beheerde namelijk de kanalen in de veenkoloniën met haar vele bruggen en sluizen.  Die behoorde tot de Stadsbezittingen.

Loksverloat

 

 

Een serieuze administratieve baan leek voor zo’n korte periode niet te vinden en zo kwam ik dan bij de sluis van Eexterveenschekanaal terecht.  Loksverlaot heette die. De Stad Groningen kon in de campagnetijd, dat is de tijd dat de aardappelen en bieten na de oogst in de fabrieken verwerkt werden,  namelijk wel extra sluiswachters gebruiken. Het mooie was dat oom Gezienus en tante Luchientje vlak bij de Loksverloat woonden en daar kon ik dan ook in de kost komen.

 Zo kwam ik dus in dienst van de stad Groningen of preciezer gezegd van het Veenkantoor dat in Veendam zat. De campagnetijd begint normaal direct na de zomervakantie, ergens begin september. Tot eind januari heb ik daar de schepen geschut. Begin februari moest ik voor de militaire dienst opkomen.

 

Het was soms hard werken aan die sluis. En het was allemaal handbediening. Zwaar werk ook, maar daar bleef je tenminste warm bij. Ik probeerde het zo economisch mogelijk te doen. Ik was natuurlijk niet voor niets van plan om economie te gaan studeren. Er konden maximaal twee schepen per keer in. De vraag was hoe lang je nog op een tweede schip in aantocht wachtte. Dat hing van twee factoren af. De schutperiode en het aantal schepen aan gene zijde. Lagen er aan gene zijde al twee schepen of meer te wachten, dan schutte je zo gauw mogelijk het eerste schip en kon je dus eerder aan de andere twee beginnen. Dat leverde je dan drie keer een fooi op. Want die schippers gaven je meestal fooi. Een dubbeltje of een kwartje soms. Maar los daarvan ging ik toch ook al zo economisch mogelijk te werk, zodat de gezamenlijke wachttijd geminimaliseerd werd. Tijd is geld vooral voor een schipper.

Verder was er daar op het Eexterveenschekanaal niet veel te beleven. Geen wonder dat er in die streek zoveel vrijgezellen woonden. Als omschutter had ik echter nog wel kansen.  Sommige schippers hadden een dochter aan boord en een daarvan herinner ik mij zag er vond ik wel schier uit. Ik geloof dat die schipper Pilon heette. Maar goed,  hoe lang zag je haar? En ik denk niet dat de schipper het gewaardeerd zou hebben als ik even opgestapt was. En bovendien, in die tijd had ik op dat gebied nog niet heel veel lef.

Op momenten dat er even niet veel te doen was schreef ik wel iets op. Zoals:

"Grappige uitspraken van schippers. Of moet ik hier het woord scheldwoorden bezigen? Tot mijn lichte verbazing verscheen vanmiddag  al weer de "Luctor" van schipper Doornbos, de aole brommer, met zijn vrouw, die altijd in haar groene slobberjas voor op de uitkijk stond. Doornbos zelf was een wat schlemielige figuur met een kop met veel gewas. Hij zag er een beetje als een wasbeer uit vond ik.   

Ze zouden in de krimp en vrouw Doornbos wenkte haar man, die aan het stuur stond, dat hij een bepaalde manoeuvre moest maken. Maar de wasbeer veranderde plotsklaps zijn koers en zijn schip schommelde daardoor vervaarlijk naar links. Toen schreeuwde zijn vrouw iets naar hem. Het begon met "godvergemische". Dat vond ik op zichzelf al een bijzonder woord voor een schippersvrouw en ik was onmiddellijk nieuwsgierig naar wat er op dat "godvergemische" zou volgen. Nou dat was dus "os".  Een "godvergemische os" was hij, die kerel van haar.  Ik proestte het bijna uit van het lachen. Marietje, de dochter van de "os" keek me een beetje, wat zal ik zeggen, geschokt , niet vriendelijk aan , maar ja wat wil je ?  Ik had de slappe lach gekregen. Zoveel mogelijk heb ik de oude ”os” omzeild om maar niet te hoeven lachen.  

Later moest ik er met sluismeester Hovenkamp nog eens opnieuw om lachen. Die vond het ook een lul.  Hij vertelde dat die aole bij hem aan de telefoon gestaan had en niet wist wat ie wilde of niet wilde wat ie wist. Hij kon voor die avond een vracht krijgen, maar zou hij deze nu morgen wel halen, of toch niet? Of misschien wel? Zijn wasberen kop was hem zo wat van de ene kant naar de andere kant gevallen. Hovenkamp was er ongeduldig van geworden.  Dat was een paar dagen  geleden. Maar als ik de Luctor weer zou zien aankomen, dan moet ik al weer lachen."

Dit verhaaltje doet mij denken aan andere benamingen uit mijn omgeving voor dit soort sukkelige figuren. Mijn toekomstige schoonmoeder zou hem een "rare gaorenklapper" genoemd hebben. En mijn vader had hem waarschijnlijk voor een "halfzeuven" kerel of een "halve zool" uitgemaakt.

Omdat het kostgeld natuurlijk niet al te hoog was en ik daar verder geen idee had hoe ik daar in Eexterveenschekanaal verder wat moest uitgeven kon ik een groot deel van mijn verdiensten sparen. Ik verdiende er niet slecht en als er even niets te doen was en het koud was, kon ik mij in een houten sluiswachtershutje bij een potkacheltje warmen aan een van de laatste turven uit de streek. De tijd dat de schoolkinderen van  huis een turf mee moesten  nemen voor de kachel van de school was toen allang voorbij.


In het weekend fietste ik naar Assen op en neer. 's-Zondagavonds ging ik weer naar Eexterveenschekanaal. Dat waren leuke trappen van een 20 kilometer. Vanaf Annen kon ik goed zonder licht rijden, dan kon je harder.  De maan en de sterren verlichtten mijn pad  meer dan genoeg, want de weg was recht en tegenliggers had je niet. Je reed gewoon langs een rechte lijn op het kaarsrechte snoer van lichtjes voor je af. Dat was Eexterveenschekanaal. En stil dat het was! Je hoorde alleen het geluid van je banden op de klinkers van de weg onder je. De sterren waren je enige begeleiders. Die hemels van toen zie je nu niet meer.

De brug die open bleef staan

Een  andere belevenis deed zich voor toen ik voor een paar dagen plaatsvervangend sluismeester was op de sluis bij Bareveld. Daar hoorde ook de bediening van de grote brug bij die de Kielster Achterweg verbond met Stadskanaal. Een belangrijke verkeersader.

De brug had elektrische bediening. De bediening was niet moeilijk. Een paar knoppen in de goede volgorde indrukken, dat was alles. Ik voelde het echt zo van "Als ik het wil, staan jullie allemaal stil". Maar dat was natuurlijk maar een gedachte. Het ophalen van de brug liep op rolletjes. De lichten gingen aan. Het verkeer kwam tot stilstand en de brug ging omhoog, ja hoor daar ging ie.

Toen het schip voorbij was drukte ik op de knop voor het neerlaten. Daar zou die gaan. Maar wat kregen we nou? Hij ging niet. De brug ging niet naar beneden! Ik drukte nog een keer en nog een keer, een stuk harder. Ik voelde dat ik een rood hoofd kreeg. Jezus wat was dit?  Dat "Als ik het wil staan jullie allemaal stil" was een leuke gedachte , maar ik wilde dat dus helemaal niet. Dus ik drukte en ik drukte. Ik drukte de knop zo wat door het apparaat en de muur erachter heen en voelde me genomen en de risée voor het wachtende publiek.

Het duurde nog best wel een tijdje voor de eerste auto begon te toeteren. (Een heel verschil met tegenwoordig, waarin veel mensen over een veel korter lontje beschikken dan vroeger)  Weldra zouden er meer volgen en zou het een kakofonie van opgewonden lawaai worden. Ik werd toch echt un peu nerveux. Er zouden mensen uitstappen en tegen me beginnen te foeteren.

Maar zo ver zou het niet komen.  Vanwege het verkeersrumoer was de echte brugwachter zijn huis uit gekomen, hij lag gelukkig niet doodziek voor pampus, maar was misschien met zijn postzegelverzameling of duiven bezig. Hij kwam er aan op klompen, vloekte wat en daalde vervolgens af in het benedengewelf onder de brug af, gaf een tik op een paar losse stoppen en haalde de schakelaar nog eens goed over.

En ja hoor, het ding werkte weer. Het apparaat had dus gewoon een schop onder de kont nodig gehad. Dat wist ik dan ook weer. Sinds dat incident heb ik beduidend minder geduld met apparaten en schakelaars die weigerachtig zijn en met de jaren is het zelfs erger geworden. Ik heb zelfs nergens meer geduld voor, maar dat komt dus allemaal daardoor.

 

AnnerveenschekanaalVoor de rest heb ik op de sluis geen slechte tijd gehad. Neem nou b.v. het weer. Wanneer heb ik op de sluis nou slecht weer gehad? In het begin leek het wel een vakantieoord, vooral zo rond de middag, geen schepen en een lekker koesterend zonnetje. Vaak heb ik die eerste week de stoel buiten in de zon gezet en ben wat gaan lezen, mijmeren of alleen maar genieten van de weldadige warmte.

Als het dan een keer slecht weer was, kon me dit eigenlijk niet zo veel schelen. Heimelijk vond ik het wel leuk om de schippers en vooral de schippersvrouwen te horen zegen: "Wat ist weer mal weer nait?" En dan moest je veertig keer op een dag trachten met liefst telkens andere woorden het zelfde antwoord te geven. "Ja, wat is het slecht weer". Maar niet altijd verstond ik als stadsdrent die schippers. Zei er eens een dat hij uit Börkemenij kwam of zoiets.

AnnerveensvchekanaalKeek ik hem schaapachtig aan, snapte het niet. Pas jaren later leerde ik van het bestaan van het dorp Borgercompagnie en pas toen viel het kwartje. Veertig jaar later.
Intussen leerde ik van mijn neven zo het een en ander over de mensen op Eexterveenschekanaal.

 

Bijnamen op het kanaal

Het bleek dat werkelijk iedereen daar anders genoemd werd dan hij heette. Niemand heette daar zoals hij genoemd werd. Om te beginnen sluiswachter Hovenkamp. Tenminste ik dacht toch dat hij Hovenkamp heette. Want dat stond op zijn deur en kantoor. Maar op de boerderij was het “Lammert Radies”. Vanwege zijn vaak rode neus, waarvan de kleur een bepaalde reden deed vermoeden. 

Pas een paar maanden geleden, dus meer dan 45 jaar later,  kwam ik bij de opening van een kunstexpositie in het piepkleine kerkje van Klein Wetsinge bij Winsum een Hovenkamp uit Eexterveenschekanaal tegen. En ja hoor, het was een zoon van de “Radies” Zijn neus was echter bleek. Ik heb hem maar niet gevraagd of hij minder dronk dan zijn vader.

Oom Gezienus had in die tijd geloof ik nog een arbeider op de boerderij. Ik weet niet zijn echte naam , maar ze noemden hem “Snoet Hendrik”. Verder scharrelde ergens nog ene “Egbert Brood”.  Maar die heb ik nooit gezien. Of hij volkoren was weet ik niet.

Helaas is de boerderij niet meer wat hij geweest is. Na het vertrek van tante Luchientje is de boerderij verkocht. Daarna is er van alles mee en in gebeurd, wat zich aan het zicht van de familie heeft onttrokken en wat mogelijk ook niet allemaal het daglicht heeft kunnen verdragen. Zo zou er een wietkwekerij in gezeten hebben. Ook daarna is de boerderij in minder duidelijke handen gekomen. Ik ben er nog een keer langs gereden voor een foto. Ik reed het bekende draaibruggetje in oud-veenkoloniale stijl over  en zette de auto op het zwarte pad voor de boerderij neer.

brug naar de boerderijHet bruggetje met brugwachtershuisje bij de Boerderij

 

De boel zag er verlaten uit. De uit zijn krachten gegroeide stookhut waar oom Gezienus en tante Luchientje de laatste jaren doorgebracht hebben stond er nog. De tuin was zwaar verwaarloosd. Maar de oude treurbeuk voor de ingang stond er nog wel. Van een andere grote boom stond echter alleen nog de stomp overeind, als van een oorlogsinvalide.
Op de foto is ook nog de huidige eigenaar of beheerder te zien, die mij niet al te vriendelijk te woord stond. Hij was in het gezelschap van twee grote honden van het killerstype.  De gastvrijheid droop er niet bepaald vanaf. O.k. , ik mocht dan wel een foto maken van de boerderij toen ik de reden van mijn verschijnen had toegelicht. Maar hij week nauwelijks meer dan twee meter van mij.

En toen ik aanstalten maakte om nog een paar foto’s iets verder het erf op te maken weerde hij dat bruusk af. Zo was het wel goed geweest.  Kennelijk waren er daar dingen die mij niets aangingen.  Ik ben toen gedwee afgedropen. Het was hier duidelijk niet meer zoals vroeger. Einige traurige Geschichte zou mijn vader misschien gezegd hebben als hij het nog zou hebben gezien.

Maar hier moet ik het verhaal toch even afmaken. Een paar maanden later, wij waren het hele voorval al weer vergeten, trof ik mijn buurvrouw die een tijdje daarvoor gescheiden was van haar man, die daarop het huis verlaten had.  Ze woonde nu dus alleen in het grote huis. De kinderen waren al de deur uit. Op zekere dag vertelde ze dat ze sinds kort een vriend had. Goh wat leuk. Ja, iemand die ze in Anloo of Annen ergens ontmoet had.

Hij kwam uit Eexterveenschekanaal. Wat ? Eexterveenschekanaal? Mijn haren gingen zowat overeind staan. Het hele voorval van dat voorjaar stond mij weer gelijk glashelder voor de geest. Hoe die vagebond met zijn rothonden mij zo wat fysiek bedreigd had.  Ze zou toch niet met hem? Er wonen in Eexterveenschekanaal ruim 200 mensen, waarvan ongeveer de helft man zal zijn. Nou veel kinderen wonen er niet, dus in een ruime marge rond de leeftijdsklasse van mijn buurvrouw zouden het er toch wel een vijftig zijn. Die vagebond kon toch ook best getrouwd zijn of tenminste samenwonend.  
Maar nee hoor.  Op het verjaardagspartijtje van mijn buurvrouw had ik hem al gauw in de smiezen.  Hij zag er niet veel anders dan toentertijd. Hij was ook nu niet in zondagse kleren. Die had ie niet eens denk ik. Hij liep als een bouwvakker met als bovenkleding alleen een hemd, waaruit een paar blote stevige armen staken met daarop de nodige tatoeages. En dat in onze nette burgerbuurt. Ton heette hij. We konden elkaar natuurlijk niet ontlopen en maakten dus gewoon kennis. Ik wist immers ook niet hoe hij heette. Ton dus en hij bleek zijn fortuin volgens eigen zeggen in onroerend goed gemaakt te hebben. Nou er was uiteindelijk niks gebeurd tijdens onze eerdere ontmoeting, dus we konden nog vrij gewoon met elkaar converseren.  In de weken daarna hoorde ik op een ochtend wel eens zijn honden blaffen. Hij kwam vrij onregelmatig en na een tijdje helemaal niet meer.  De liefde zal dus wel bekoeld zijn. Ik ben er niet rauwig om.

Als ik aan Annerveenschekanaal terugdenk dan komen natuurlijk ook de anekdotes van mijn vader en mijn oom Gezienus weer bij mij boven. De kunst is om die anekdotes goed te vertellen en dat konden ze allebei. Hieronder een paar van die moppen en verhalen die zij vroeger graag in de familiekring vertelden en waar vooral de tantes vaak de tranen in hun ogen om moesten lachten. Of erger. Mede daardoor waren dat altijd bijeenkomsten waar iedereen naar uit zag. Een keer waren ze er met zijn allen al voor tienen ’s-ochtends en begon de bijeenkomst met een glas champagne. Want Gezienus bleek een lintje van de koningin te hebben gekregen en die was daar zo apetrots op dat hij met champagne uitpakte.

Annerveenschekanaal entreeMinder leuk pakte een andere familievisite uit, toen mijn broer Wim oom Garreld, tante Hillie en oom Gezienus en tante Gezientje met de auto van zijn vader had opgehaald. Dan konden de mannen onbekommerd hun borreltjes drinken. Wim had er geen bezwaar tegen, want hij reed graag in de auto van zijn vader. Aan het einde van de avond bracht hij de ooms en tantes ook weer terug naar Annerveen en Eexterveenschekanaal.

Het was die avond erg mistig en daardoor zag hij op de terugweg van Eexterveenschekanaal te laat de knik aan het begin van Annerveenschekanaal, als je naar Spijkerboor af moet slaan, en zo kwam hij pardoes met zijn auto in het kanaal terecht. Gelukkig hoorden enkele omwonenden, die nog net niet naar bed waren, waaronder de postbode,  de klap en deze waren snel ter plekke.

De een had de ander, die aan de overkant van het kanaal woonde, nog eerst gebeld met de boodschap dat hij geloofde dat er weer een in lag. Er raakte daar namelijk vaker een auto te water.

 

Ze konden de auto direct lokaliseren want de lichten hadden nog even gebrand. Wim was op de achterbank terecht gekomen, waar zich gelukkig een luchtbel bevond en zat daar verdwaasd te wachten op zijn redders. Dank zij een warme douche bij de postbode kwam hij weer een beetje op verhaal en kon hij na een tijdje door de politie opgehaald worden die hem heeft thuisgebracht.   
Dat was toen natuurlijk een hele schrik thuis. Met een lichte hersenschudding is hij er van  afgekomen.

 

Veenkoloniale moppen
De anekdotes en moppen die toen verteld werden gingen vaak over zaken die in de eigen streek waren voorgevallen en een aantal daarvan gingen over schippers. Zoals hieronder een paar.
De eerste ging over een schippersknechie dat in mijn beleving zo wat op elke familievisite werd verteld. En natuurlijk alsmaar mooier werd.  Die ging ongeveer zo.

Schipper en zien knechie
D’oale schipper had het zo langzamerhand wat te zwoar gekregen met het bieten en aardappels kruien. Vaak hielpen de schippers mee met inladen van hun vracht. Daarom had hij een knechie in dienst genomen. Het was echter een nog wat onervaren jong die het niet altijd even goed afging. Een beetje twee linkerhanden zeg maar. En ook niet al te snugger. Zo moest hij voor de schipper ook de aardappels koken. Het was zijn eerste keer. Toen de eerabbels goar waren zei de schipper: "Nou jong goa ze moar even afgieten dan ga ik zo lang even achter de pedde". (Dat betekent in gebed gaan)  Het jonkie nam de pan met de  eerabbels mee en liep naar de reling om ze af te gieten. Maar het deksel glipte hem uit de vingers en de eerabbels glipten er achter oan, zo de plomp in. Nou dat was ook wat.
Schoorvoetend kwam het jonkje de kajuit weer in waar de schipper nog steeds achter de pedde zat, bijna alle schippers waren gereformeerd,  en zei, toen de schipper opkeek,  bedremmeld  "Nou schipper , kanst vot wel goan danken, want de eerabbels binnen mie ontkomen".

Niet de hele bevolking van de veenkolonien was zo gelovig als deze schipper. En daar is de volgende anekdote op gebaseerd, die door mijn vader verteld werd en die iets zei over het leven in die tijd. Deze ging over een oudere zoon die in een klein landarbeidershuisje ergens achter op het land nog bij zijn oude moeder woonde.  In de tijd van onze ouders waren vele van de kleinere veenkoloniale dorpen zoals Annerveenschekanaal nogal geïsoleerde gemeenschappen. Het was dus niet zo verwonderlijk dat er heel wat oudere vrijgezellen in het dorp woonden. Die bleven in die tijd dan gewoon bij hun ouders wonen. De niet zo grote welstand in die tijd zal bij dat laatste wel een rol gespeeld hebben. Erg godvrezend was het dorp verder niet. Het overgrote deel van de mensen was Nederlands Hervormd. En zo is het volgende verhaal dan ook in de wereld gekomen.

 

Moeder en zoon                                                                                                                                                                          

Ergens achter de boerderij van mijn grootouders stond vroeger een vervallen landarbeidershuisje op het open land. In het huisje woonden een vrijgezelle zoon en zijn oude moeder.  Op een kwade herfstavond stak er een zware noordoosterstorm op die het zand over het land joeg. De wind werd door geen boom belemmerd en beukte tegen het scharminkelige huis, waarvan de voorgevel al danig uit het lood stond.    
De zoon kwam naar buiten, overzag de toestand en vreesde dat de gevel het wel eens zou kunnen begeven, waarmee het hele huis onvermijdelijk zou bezwijken. Hij schreeuwde zijn moeder naar buiten en pakte de lange ladder uit het schuurtje om daarmee de gevel te stutten. Zijn moeder kwam op pantoffels aangehold en moest de linkerkant van de ladder vasthouden, de zoon nam de rechterkant voor zijn rekening. Toen ze weer een windstoot hoorden aankomen begon moeke te jammeren en zei tegen haar zoon:  "Och Hinderk, loat wie doch eerst even goan bidden en de Here om hulp vroagen"  Zij liet al los en wilde haar handen vouwen, maar haar zoon drukte snel haar handen weer op de ladder en grauwde:  "Nee moeder, vastholden!" Hij geloofde op dat moment toch meer in de eigen kracht dan in die van onze lieve Heer.

 

"Administraotsie" uitgeveegd
Omdat er in de tijd van mijn vader nog best veel turfschippers waren gingen er ook wel moppen over hen. Het kan trouwens ook best echt gebeurd zijn. In ieder geval deed deze het ook goed in de familiekring. Een schipper was bezig om zijn lading turf aan de wal te brengen. Dat ging met een lange brede plank en een kruiwagen. Via de plank kruide hij de turf op de wal en kiepte hem daar leeg. Omdat hij een bepaalde hoeveelheid moest afleveren turfde hij na elke gang met een krijtje een streepje op het wiel van zijn kruiwagen. Na vijftien of twintig vrachtjes nam hij een kleine rustpauze en ging aan dek even een sjekkie draaien.  Terwijl hij er even zijn gemak van komt er een hond aan en tilt zijn poot op, precies tegen het wiel van de kruiwagen van de schipper. Een toevallige voorbijganger, die dat ziet waarschuwt de schipper echter en wel met de volgende woorden. "He, schipper, die hond daar veegt joen administraotsie uut"

 

Aambeien
Dan nog een mop of een echte belevenis van mijn vader uit de tijd dat hij dagelijks van Groningen naar de Landbouwbank in Meppel moest. Met de auto. Het was bij de Wijk of daar ergens dat er een stemmig geklede wat oudere heer langs de kant van de weg staat. Zwarte hoed op, lange jas aan en die staat daar te liften. Nou van zo iemand zal geen gevaar te duchten zijn denkt mijn vader en hij stopt en vraagt of hij hem ergens mee kan helpen. Nou, de oude heer wilde wel graag meerijden tot Hoogeveen. Dat kon en hij stapt in en gaat voorin naast Pa zitten.
Omdat hij niks zegt, we zijn tenslotte in Drenthe, vraagt mijn vader of hij misschien van een begrafenis komt.  Ja, dat is het geval. Even later vraagt mijn vader of het familie van de man was. “Ja”, zegt die, “een zwoager”. “Och , nou nog gecondoleerd dan” zegt  mijn vader. En er de vraag aan toevoegend, waaraan hij dan wel is overleden, als hij het vragen mocht.   
“Aan aambeien” antwoordde de lifter.
“Wablief?”, zegt mijn vader , “dat is wel heel vervelend, maar daar ga je toch niet dood aan?” “Nee”, zegt de lifter, “dat klopt, aan aambeien ga je niet dood. Maar mien zwoager wou na een moand van dat gezanik wel eens zien hoe of de zoak er bij hem  nou precies voor stond en toen heeft ie zich de nek broken” .

 

Jan Lambers