Foeke foeke rommelpot en het Ijzerkoekenoproer in Coevorden

Wie wist dat enkele van onze voorzaten de hand hebben gehad in het zogenaamde Ijzerkoekenoproer in Coevorden?

Dat trof ik aan bij lezing in ”Uit Drenthe’s veste”, dat de geschiedenis van Coevorden beschrijft.

De ”opstandelingen” waren Mathieu l’Empereur en Albert van Eerde. Dit waren twee van onze 16 betoverovergrootvaders. In dit boek staan heel wat interessante zaken.

Vooral rond de Franse tijd valt er het nodige te melden.

Maar we beginnen met het Wafelijzeroproer, ook wel Ijzerkoekenoproer genoemd. Dit deed zich in 1770 voor, dus nog een tijdje voor de Frans Revolutie, en was in het Nederland van die dagen even uniek als komisch.

Waar ging het om? Het was ook in die tijd al de gewoonte in de Drentse steden en dorpen dat met oudejaarsdag de minder bedeelden en de jeugd de huizen van de beter gesitueerden langs trokken voor een lekkernij, zowel in vaste als in vloeibare vorm. Tegenwoordig is deze gewoonte nog wel hier en daar in zwang onder de benaming van het Nieuwjaarslopen.

 

Foeke foeke rommelpot

In de tijd van mijn vader was het vooral de jeugd die de huizen langs ging met de zogenaamde Rommelpot. De rommelpot was een open bus waar een varkensblaas over was gespannen. Hierin was een rietje gestoken en daar draaide je mee in de bus. De aanraking met de blaas gaf daarbij het specifieke foeke foeke geluid. Dat gebeurde overigens met Pasen. Tegenwoordig is het vervangen door het Sint Martinus lopen, waarbij kinderen vooral in het Noorden van het land met lampionnetjes de deuren voor een lekkernij langs gaan.

Het versje dat mijn vader en zijn oudere broer Gezienus mogelijk gezongen hebben was:

” Foeke foeke rommelpot.                                                                                                                                                   ‘K heb zo lang met de rommelpot gelopen.                                                                                                                          ‘K heb geen geld om brood te koopen.

Pottebakkerij, pottebakkarij.                                                                                                                                            Geef me een oordje , dan goa ik voorbij.

Dan goa ik noar de heeren.                                                                                                                                                                            En loat mien potje smeren.

Dan goa ik noar de zwarte smid.                                                                                                                                      Dan wordt mien pot van widde widdewit.

Dan goa ik noar de Fransen en loat mien potje dansen.”

 

Johannes en Gezienus, die ook met de rommelpot op stap gingen. Het gebruik was er dus in de Franse tijd ook al.

Een ander, korter versje, je had toen ook al kinderen die zich er met een Jantje van Leiden van probeerden af te maken, luidde:

Foeke foeke rommelpot.                                                                                                                                                   En heb je nog geen man? Ik heb een braden hoendertje.                                                                                                        Dat moet er t’avond an”

Wat heeft het wafelijzeroproer hier nu mee te maken? Nou, omdat dit alles te maken had met de zelfde gewoonte om één maal per jaar de deuren langs te gaan voor een versnapering of een neut. Alleen in het Coevorden van die tijd werd dit gedaan door de volwassenen. En wel in het bijzonder door de ”mindere man”, zoals een van mijn Groningse hoogleraren dat zo subtiel placht uit te drukken. De mindere man mocht één keer per jaar bij zijn gegoede medeburgers langs voor die versnapering en neut. In Coevorden bestond de versnapering uit in een wafelijzer gebakken tarwekoeken. Het ging de ”mindere man” echter niet in de eerste plaats om deze tarwekoeken, maar vooral om de brandewijn die er bij getapt werd. Anders zouden die tarwekoeken er immers wat al te ”drög’’ ingaan.

Omdat bij dit oudejaarslopen de brandewijn allengs royaler werd geschonken, ging het gebruik in toenemende mate hand in hand met allerlei zotteklap en erger nog, liederlijkheid en losbollerij. Dat was de goede christenen in de stad echter een doorn in het oog. En daarom verzocht de hervormde kerkeraad het stadsbestuur een verbod op zoals het heette het ”oud en slegt gebruik, dat op nieuwjaarsdag lange heeft plaatsgehad, met betrekking tot het uitdelen van zogenaamde nieuwjaars- of ijzerkoeken aan straatlopers en dergelijke”.

Dat speelde zich af in december 1770. De hervormde kerkenraad vroeg om ”het oude misbruik van het op Nieuwjaarsdag ijserkoeken op te halen” af te schaffen. En wel ”ter afwerighe van ongodsdienstige ergernissen”

Zie ook http://www.mfcweb.nl/content/view/132/1/

Maar hiermee joeg men de ”straatlopers en dergelijke” in de gordijnen. Want het was sinds jaar en dag de gewoonte en trouwens in heel Drenthe om bij Nieuwjaarsdag de huizen langs te gaan en onder het uiten van de wens ” God loon ’t u” een ijzerkoek en of een neut brandewijn van de goedgevenden aan te nemen. En dat liet het volk zich maar zo niet afnemen. Er ontstond dus gemor.

De zogenaamde gecommitteerden uit de brede gemeente, dit waren de afgevaardigde van een soort algemene landdag, waarop alle mannelijke bewoners konden stemmen over keuren (bestuurlijke verordeningen), maar die in de praktijk niet al te veel invloed hadden, roken nu hun kans om zich dit keer namens de burgerij te doen gelden en zetten de burgerij tegen het stadsbestuur op. Ze organiseerden daartoe een vergadering op 29 december. Om niet meer na te vorsen redenen vond dit plaats op het kerkhof. Misschien wilde men zich van de stilzwijgende toestemming van de voorvaderen vergewissen.

Die vergadering werd echter door de magistraat verboden en daarop sloeg de vlam in de pan. De onderkant van de samenleving liet zich niet zo maar haar koek en vooral niet haar zopie afnemen en daarom trok men op oudejaarsdag naar het gemeentehuis. De gecommitteerden hadden de zaak daarop niet meer in de hand. Tot die gecommitteerden behoorden tenminste twee van onze voorzaten, Mathieu l’Empereur en Albert van Eerde.

Grappig te lezen. Ik wist niet dat we volksophitsers onder onze voorvaderen telden. Maar het was ook de tijd van de patriotten, die zich tegen de prinsgezinden keerden. En onder onze voorzaten zullen zich zeker patriotten bevonden hebben, want die kwam je vooral onder de gegoede burgerij tegen. Maar dit even terzijde.

Het gemeentebestuur, in vergadering bijeen, voelde zich danig in het nauw gebracht door de luidkeels geuite verwensingen en bedreigingen die vanuit de volksoploop buiten tegen hen werden ingebracht. Enkele angstige magistraten, die door het raam keken, ontwaarden zo waar oproerlingen die vervaarlijk met wafelijzers aan het zwaaien waren. In hun benarde veste vroegen zij daarop het garnizoen om hulp, na eerder het verbod schielijk al te hebben ingetrokken. De soldaten kwamen al spoedig en zorgden voor een vrijgeleide voor de benauwde magistraten. Zo liep de zaak met een sisser af. Alsdan kon het gewone volk zich toch nog te goed doen aan de duizenden nieuwjaarskoeken die volgens de Podagristen[1] al gereed lagen.

Volgens deze Podragisten stonden in Coevorden ”Vooral bij de handeldrijvende ingezetenen tonnen en vaten met duizenden nieuwjaarskoeken gereed , om dezelve aan de wenschende menigte, tegen een ”God loon’t U” uit te reiken.”

Bron: ”Uit Drenthe’s veste” , Geschiedenis van Coevorden, Groningen, 1998

ter inzage in het Drents Archief

 


[1] De Podragisten waren een drietal Drentse schrijvers die onder het pseudoniem van Podragisten de Drentse taal en cultuur verrijkten. De naam podragisten zou zijn bedacht omdat zij alle drie last van voetjicht gehad zouden hebben tijdens het maken van een voettocht naar het kasteel van Bentheim, dat 70 kilometer van Coevorden verwijderd lag.